Rheden, Dorpsstraat 51 - Dorpskerk
Uit Reliwiki
Algemene gegevens | |
---|---|
Naam kerk: | Dorpskerk Rheden |
Genootschap: | Protestantse Gemeente -- PKN -- "Dorpskerkgemeenschap" |
Provincie: | Gelderland |
Gemeente: | Rheden |
Plaats: | Rheden |
Adres: | Dorpsstraat 51 |
Postcode: | 6991HD |
Inventarisatienummer: | 12154 |
Jaar ingebruikname: | na uitbreiding met zijbeuken 1505 |
Architect: | restauratie door Ir. Jos.Th.J. Cuypers in 1901-1904 |
Huidige bestemming: | kerk |
Monument status: | Rijksmonument 42087 |
Geschiedenis
Historische dorpskerk met toren.
Belangrijke restauraties
Vervangen schip door schip met zijbeuken 1501-1505.
Toren 1930 en 1995; Kerk 1901-1904 en 1995.
Interieur 1972-1975. Ramen 1995. Hoofdorgel 1979 en 2009-2011. Koororgel 2007.
Rheden
De naam Rheden - geschreven als Rheton - treft men voor het eerst aan in het 'diploma' van Koning Otto I van 28 augustus 960. In dit diploma is te lezen dat Otto I aan het St. Mauritiusklooster in Maagdenburg meerdere hoeven schenkt, die gelegen zijn op de Veluwe. Onder een hoeve wordt een stuk grond verstaan, groot ongeveer 32 tot 40 morgens = ongeveer 28 à 30 ha. Eén van die hoeven is gelegen in de buurschap Rheden in de gouw Hamalant in het graafschap van graaf Wichman, stichter van de abdij te Elten in 967. In de taal van het 'diploma' wordt dit als volgt omschreven:
"In villa Rheton nominate mansum I, hoc est situm in pago vocato Hamalant in comitatu Wichmanni".
Een hoeve omvat een hoeveelheid grond nodig voor een behoorlijk boerenbedrijf. Deze schenking zal het ontstaan van het dorp Rheden tot gevolg hebben gehad. Waar precies de grond heeft gelegen, welke de oorsprong van het dorp is geweest, valt niet na te gaan. In het oud-archief van Middachten (Rijksarchief Arnhem no.12) vindt men in een brief van 21 juli 1364: "... een curia Rheden of in parrochia Rede curia dicta Rethof ...". 'Ret' in Rethof betekent riet. Vermoedelijk heeft de hof gelegen in de huidige Gasthuisbouwing, tussen Laak en Methorsterweg.
Het St. Mauritiusklooster heeft zijn goederen en rechten rond het jaar 1000 opgegeven en de kerk van Rheden en de 'Hof' zijn in bezit gekomen van het Benedictijnerklooster de St. Paulusabdij te Utrecht. De hof is ruim 300 jaar kerkelijk bezit geweest en daarna overgegaan in particuliere handen en tenslotte in september 1641 door Johan van de Poel opgedragen aan het St. Petergasthuis te Arnhem. De omschrijving luidde: "... eene bouwinge te Rheden in den dorpe gelegen, met huys, hoff, schuyr, berch, schaepschot, schaepdrift, met syn bouwlant, weylant, rijsweert, aenwas en toebehoor, soo groot ende cleen, als hij is genaemt den hof tho Reeden, gelyc die bij Albert Visser ende Johan Becker gebruyckt is ..."
De naam 'Hof te Rheden' is in de gasthuisadministratie verloren gegaan. De boerderij 'de Gasthuisbouwing' is eind jaren zeventig gesloopt ten behoeve van woningbouw. Alleen de naam herinnert nog aan dit oude complex.
Kerk en toren historisch-architectonisch
Alhoewel de hoeve geschonken werd aan het klooster St. Mauritius te Maagdenburg (Dld.) is niet bekend van waar de impuls is gekomen om een kapel of kerk te stichten. Van deze eerste kapel of kerk zijn geen resten gevonden, maar er is tot op heden ook niet deskundig in de vloer van het huidige kerkgebouw gegraven. Aangenomen kan worden dat zo'n kapel of kerk er niet anders zal hebben uitgezien dan het gangbare type uit die tijd. Uit onderzoekingen elders kan worden opgemaakt dat de plattegrond van het kleine gebouw in hoofdzaak gevormd werd door twee rechthoeken met misschien tegen de oostmuur een half ronde absis. De ene rechthoek - het schip van nu - zal ongeveer 8x4 meter zijn geweest en de koorruimte ongeveer 4x3 meter. Het geheel zal vermoedelijk uit hout zijn opgetrokken, hoewel steen niet is uit te sluiten. Bekend is wel dat in de vroege middeleeuwse tijd de kerk St. Mauritius als patroonheilige kreeg. Dat wordt duidelijk uit bronnen zoals de verslagen van de geërfden van Rheden en Worth-Rheden. Daar lezen we dat tot 1628 de geërfden hun holtspraken hielden op maandag na St. Mauritiusdag, dit is 22 september, vanouds de dag van de Rhedense kermis. En verder uit de Gelderse Markerechten I, waar een besluit van 1550 aldus is vastgelegd: "Item die holtspraeck saal altiit geholden werden woe voormaels, naementlick des Maendachs nae Reeder kermis."
Na 1628 werd de holtspraak gekoppeld aan St. Lambertusdag = 17 september. In de archieven van Rhederoord (Rijksarchief Arnhem no.449) is een verslag aanwezig van een holtspraak in de kerk te Rheden op 17 september 1662, waar de toewijzing besproken werd van bepaalde hoeveelheden kap- en geriefhout aan de geërfden. De kerk zoals wij die nu kennen, is de resultante van verschillende bouwstijlen, waaraan kan worden ontleend in welke periode de bouw heeft plaatsgevonden. Toren, schip en koor zijn onderling verschillend, hetgeen tot uitdrukking komt in zowel de stijl als in de gebruikte materialen (tufsteen en baksteen). Tufsteen is een vulkanisch gesteente uit de Eifel afkomstig. Het werd vooral toegepast in wat wij nu noemen de Romaanse bouwstijl en de vroege Gotiek. Vervoer van deze natuursteen gebeurde via de Rijn en de IJssel. Overal langs deze rivieren staan kerken en torens van dit materiaal gebouwd. Voorbeelden daarvan uit deze streek zijn: de kerk van Ellecom, de 'Oude Jan' te Velp, de kerk van Oosterbeek-laag, Angerlo en Spankeren en in Duitsland bijvoorbeeld Elten. Rond 1250 werden de eerste stenen uit klei gebakken, onregelmatige grote moppen - kloostermoppen.
De toren
De toren is uit tufsteen opgetrokken en dagtekent uit het eind van de XIIe of begin XIIIe eeuw. Op zichzelf is de toren een monument van grote waarde. Op een grondvlak van 7,35 meter in het vierkant binnenwerks gaan de muren omhoog tot 18,25 meter, door banden in vier geledingen verdeeld. Die geledingen springen telkens iets terug, zodat de muurdikte welke beneden 1,50 meter bedraagt, boven is afgenomen tot 0,80 meter. De toren heeft een vierzijdige, met leien gedekte houten spits, welke 8,40 meter hoog is. De muren worden verlevendigd door hoek- en tussen-lisenen. In de geledingen wisselt het aantal en de wijze waarop zij horizontaal zijn verbonden. De eerste geleding is door lisenen in drie gelijke vakken verdeeld, welke verbonden zijn door een driedelige boogfries. In de westgevel is deze samenhang verbroken door een later aangebrachte toegang. De tweede geleding wordt door lisenen in vier vakken verdeeld die onderling verbonden zijn door hafcirkelbogen. In de zwikken van de bogen zijn aan de zuidzijde vier gebeeldhouwde kopjes aanwezig zoals waarschijnlijk ook aan de andere zijde(n) hebben bestaan. De lisenen in deze en de volgende geleding hebben basementen en lijstkapiteeltjes. De band welke de tweede geleding scheidt van de eerste, bestaat uit een met facetten versierde lijst, ingesloten tussen twee rondstaven. De derde geleding is door lisenen in drie vakken verdeeld welke onderling verbonden zijn door rondbogen. Het middelste vak heeft een lichtsleuf. De vierde geleding tenslotte is in tweeën gedeeld door een middenlisene welke zowel naar links als naar rechts door vier uitkragende stenen is verbonden met de hoeklisenen. In elk der twee vakken van iedere zijde bevindt zich een rondbogig gedekt galmgat, dat zo dicht mogelijk bij de middenlisene is geplaatst.
In 1930 is de toren grondig gerestaureerd. Er zijn toen onder meer enige veranderingen in het aanzicht van de toren aangebracht, die de harmonische opbouw hebben aangevuld, maar een vroegere situatie nog wel zichtbaar laten. Zo kan men in de tweede geleding, aan de westzijde, op de twee middelste vakken de plaats zien waar vroeger een raam heeft gezeten. Men is er niet zeker van wanneer dat raam daar is aangebracht. Sommigen menen rond 1500 en dat zou samen kunnen vallen met de grote verandering van het schip. Mogelijk is ook dat het tijdstip rond 1770 ligt, toen de Brantsenbank werd geplaatst. (Zie hoofdstuk 'De rol van de ambtsjonkers in Rheden'). De toen aanwezige ingang aan de zuidzijde werd verplaats naar de westzijde. In 1930 is dit raam verwijderd en heeft men de deur van de ingang aangepast, die vóór de restauratie een deur met een gebogen bovenkant was. Nu is de deur rechthoekig. Tegelijk heeft men de twee pilasters naast de deur gemetseld en is de boogfries aangebracht. Vóór 1930 ontbraken deze. Tijdens de restauratie heeft men het huidige gewelf onder in de toren aangebracht. De stenen trap, die naar de orgelzolder leidt en de vloer op de begane grond werden vernieuwd met handvorm-metselstenen. Deze waren afkomstig van een oude schaapskooi en werden gratis voor dit doel beschikbaar gesteld door freule Brantsen van Rhederhof te Rheden. Komt men op de orgelzolder, dan kan men zeer duidelijk de aanzetten in de muren onderscheiden van een gewelf dat vroeger op deze plaats moet hebben gezeten.
Nog hoger kan men in de muren gaten vinden waarin vroeger de balken hebben gezeten waarop de bouwvloer heeft gelegen toen men de toren bouwde. In die tijd bouwde men van binnenuit en niet met steigers aan de buitenzijde. Tijdens de restauratie is er verschil van mening geweest over de plaatsing van de wijzerborden aan de toren. Op voorstel van de monumentencommissie (= thans Monumentenzorg), wilde men deze borden overhoeks plaatsen. De architect, Wolter ter Riele, had een andere mening. Hij voorzag dat het voorstel van de monumentencommissie moeilijkheden zou opleveren bij de transmissie. Er werd door hem advies ingewonnen van een deskundige en deze adviseerde om slechts drie wijzerborden te plaatsen, namelijk aan de noord-, west- en zuidzijde. De architect merkte echter op dat er ten zuiden van de toren slechts één woning stond en dus vond hij een wijzerbord aan de zuidzijde overbodig en hij stelde voor om de wijzerborden aan west-, noord- en oostzijde aan te brengen. Dit voorstel werd aangenomen. De drie oude wijzerborden werden verwijderd à f10,- per stuk, dat bedrag werd althans in de begroting opgenomen. Het plaatsen van de drie nieuwe borden kostte f150,- per stuk, maar daar voorwaren het dan ook koperen borden. In een brief van 10 oktober 1930 aan Burgemeester en Wethouders gericht, schreef de toenmalige Chef van Gemeentewerken, M.Wilms: "... dat het bestaande ijzeren uurwerk van den toren wegens den zeer hoogen ouderdom en daardoor ontstane slijtage in een zoodanigen staat verkeert, dat dit niet goed zal kunnen functioneren, wanneer drie wijzerplaten met uur- en minuutwijzers zullen zijn aangebracht en derhalve aanmerkelijke grotere weerstand zal ontstaan dan voorheen het geval was met de enkele uuraanwijzing".
Het oude uurwerk was reeds zover versleten, dat het iedere dag moest worden opgewonden en verzorgd om ongeveer de juiste tijd te kunnen aanwijzen. Er wordt dan geadviseerd om een automatisch-elektrisch uurwerk aan te brengen. Dit uurwerk zou geleverd worden door de firma B.Eysbouts te Asten. Het zou bestaan uit een flink zwaar gebouwd uurwerk in de toren, waarvan het slagwerk op de hele uren vol is en op de halve uren enkel. Het gaande werk zou zo ingericht worden dat het met constante kracht bediend werd, zodat weer noch wind invloed kon uitoefenen. De klok zou elektrisch zo lang opgewonden blijven dat bij storingen in het kabelnet gedurende 24 uur een juiste gang gewaarborgd bleef. De levering omvatte tevens een stel van drie ijzerwerken met zware, massief roodkoperen, sterk vergulde uur- en minuutwijzers. Inbegrepen waren alle leidingen naar het uurwerk en tot slot een nieuwe, zware hamer op de grote klok. Het gehele uurwerk werd aangeboden voor f1.130,- inclusief de assistentie van een monteur. De extra hulp van een timmerman en de elektrische aansluiting zouden dan nog f 250,- kosten.
De kerk
Wanneer wij de aandacht nu richten op schip en koor van de kerk, dan onderscheiden wij drie ingrijpende veranderingen, welke voor een groot gedeelte het huidige aanzien hebben bepaald:
- allereerst de vergroting van het schip, ongeveer 1505,
- de restauratie door Ir. Jos.Th.J. Cuypers in 1901-1904,
- de wijzigingen in 1972, die hoofdzakelijk het interieur betroffen.
Wij hebben al gewezen op het verschil in de toegepaste soort stenen. Wanneer wij rondom de kerk lopen valt het op dat schip en koor verschillende vormen vertonen in de raampartijen. In het koor zijn deze hoog, slank en spits, in het schip daarentegen gedrongen. De spitsboog van de ramen in het koor is een kenmerk van de bouwperiode die aangeduid wordt met 'hooggotiek', terwijl de korfboog, zoals aanwezig in de ramen van het schip, een kenmerk is van de bouwperiode die aangeduid wordt met 'late-gotiek'. De gewelven in het koor zijn kruisribgewelven en die in het schip met de zijbeuken zijn netgewelven. De kruisrib is weer het kenmerk van de 'hooggotiek' en het netgewelf van de 'late-gotiek'. Men heeft tegen een reeds aanwezig ouder schip uit de XIVe eeuw de noord- en zuidbeuk gebouwd. Er ontstond toen, wat wij nu noemen het driebeukige schip (een pseudo-basiliek). In een steunbeer aan de zuidzijde, bij het afdakje van de kerkespraak, zit een steen uit het jaar 1505. Dit is de sluitsteen van de verbouwing van het schip. Uit de aangegeven kenmerken van de bouwperioden en het jaartal op de steen in de steunbeer, kunnen wij concluderen dat het huidige schip stamt uit het van begin XVIe eeuw en het koor uit de XIVe eeuw. Het volledige opschrift op de steen luidde als volgt (niet meer leesbaar):
Doe men schrif 15 hondert en vif, doe wordt deze Kerke herbouwd ter Ere Gods en Zijne Drievuldigheid".
Dat er in die periode niet recht gebouwd werd toont de plattegrond van onze kerk. De triomfboog staat scheef ten opzicht van het koor en de toren staat scheef ten opzichte van het schip. Dit is niet direct met het blote oog te zien, maar de opmetingstekeningen geven het wel aan. Ook de dakconstructie, die over het schip en de beuken werd aangebracht, toont aan dat men niet precies recht werkte. De nok van het dak loopt niet naar het midden van de toren. Dat is duidelijk te zien aan de galmgaten in de oostelijke torenmuur. Het noordelijke galmgat aldaar wordt slechts door een klein gedeelte van de daklijst doorsneden, terwijl het zuidelijke galmgat voor meer dan de helft achter het dak is verdwenen. De restauratie tussen 1901-1904 is vrij ingrijpend geweest. Dit realiseert men zich het beste, als men in gedachten neemt hoe de kerk er uit gezien moet hebben vlak voor de restauratie. De buitenkant was toen bepleisterd met een laag portlandcement. De ramen hadden gietijzeren harnassen behalve enkele ramen in het koor, welke dichtgemetseld waren. In het onderste gedeelte van de koormuren zaten ramen en een deur, welke laatste toegang gaf tot een afgesloten ruimte in het koor, voorzien van een zoldering waarop een tribune was gemaakt met zitplaatsen. Deze ruimte gebruikte men als catechiseerlokaal en vergaderruimte. Ook was er een paar jaar een breischool in gevestigd, maar die vertrok toen zij de Jkvr. Brantsenschool in 1897 kon betrekken. In de koorruimte is dit nu nog zichtbaar door het ontbreken van het lijstwerk onder de ramen. Het huidige portaal aan de noordzijde is een vervanging van een ingangspartij welke niet paste bij de stijl van het koor. Tegen de westmuur van de zuidbeuk was een aanbouwsel met een lessenaarsdak. Dat was de zuidelijke ingang van de kerk. Aan de noordkant van de toren tegen de zijbeuk bevond zich het brandspuitenhuisje. Arrestanten werden in een ruimte onder de toren opgeborgen.
De restauratie heeft aan het muurvlak de kleur van de oorspronkelijke steen teruggegeven door de portlandlaag te verwijderen. Het koor werd in zijn oude vorm hersteld door het verwijderen van de deur en de ramen van het catechiseerlokaal. De dichtgemetselde gotische ramen werden weer geopend. De gietijzeren harnassen werden vervangen door de huidige ramen van zandsteen met schone traceringen in de vensternissen. De ramen zijn toen tegelijk voorzien van wit en lichtgroen glas. Het glas werd in lood gevat. Bij de noordingang werd een nieuw portaal gebouwd dat onderkelderd werd; de kelder diende als bergplaats voor de brandstof. De kap werd met leien afgedekt. Toen is tevens het oude aanbouwsel tegen de zuidbeuk vervangen door een 'kapel'. In tegenstelling met het noordelijk portaal, dat in baksteen werd uitgevoerd, werd dit portaal uitgevoerd in tufsteen. De consistoriekamer werd van lichtramen voorzien, gemaakt uit tufsteen. Het dak hiervan is een lessenaarsdak. Ook werd de deur tussen schip en toren vernieuwd. Voor en tijdens de restauratie is de nodige correspondentie gevoerd. Er is een briefkaart van H. Teunissen, de vermoedelijke aannemer van het werk, waarin hij aan de presidentkerkvoogd C.M. baron Brantsen mededeelt, dat hij de diepte van de kerkmuur heeft opgemeten en dat deze slechts een halve meter onder de bovenkant van de kerkvloer ligt. De architect, ir. Jos Th.J. Cuypers, deelt in 1900 in een brief mede dat de instandhouding van dit gebouw van groot belang is voor de geschiedenis van de vaderlandse bouwkunst. Aardig is ook een advertentie uit een krant van februari 1903, waarin voor geruime tijd aan de restauratie van de kerk te Rheden wordt gevraagd: "... een bekwaam metselaar, loon 16 cents per uur en tevens een opperman, loon 10 cents per uur, gedurende 6 maanden echter 11 cents per uur. ...".
De totale restauratiekosten werden begroot op f1. 6700,-. Hierin droeg de Kerkvoogdij fl.1500,- bij en belangstellende particulieren fl. 5900,-. De rijkssubsidie beliep fl. 9300,-.
Toen de restauratie achter de rug was heeft de toenmalige kerkeraad een verzoek ingediend bij de eigenaar van de toren, dat is de gemeente Rheden, om deze toren aan de kerkelijke gemeente te willen afstaan. Want na de restauratie van schip en koor wilde men in het daarop volgende jaar ook de toren gaan aanpakken. De overdracht vond niet plaats en de restauratie van de toren heeft 26 jaar moeten wachten, voordat zij kon worden uitgevoerd.
De restauratie van 1972 heeft het inwendige aanzien totaal veranderd. We moeten zeggen dat het een geslaagde verandering is, die de warme sfeer van het koor weer heeft teruggebracht. Tijdens deze ingreep heeft men de oude muurbogen in het koor weer teruggevonden en hersteld. In de meest oostelijke muur heeft men de dichtgemetselde deuropening van het vroegere catechiseerlokaal terug kunnen vinden en in de noordoost gevel nog een restant van het raam dat daar heeft gezeten. De balk die thans nog zichtbaar is, is een restant van het vroegere raamkozijn. Men is op de gelukkige gedachte gekomen om deze balk te laten zitten als een herinnering aan het andere gebruik van dit koorgedeelte. Eveneens is teruggevonden het sacramentsnisje, dat in de periode toen in het koor een altaar stond, de bergplaats was voor het allerheiligste, de hosties.
De opstelling van de banken, zoals die na 1904 was, werd grondig gewijzigd. Alle vaste banken uit het koor en het middenschip werden verwijderd. De preekstoel stond voor 1972 onder het orgel. Hij is daar waarschijnlijk geplaatst in 1835. Daarvoor stond hij tegen één van de pilaren van de triomfboog. De verplaatsing onder het orgel heeft vermoedelijk plaatsgevonden toen in het koor de afgescheiden ruimte werd ingericht. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat het koorhek tegelijk werd verplaatst. Alleen komt dan de vraag naar voren waar dit koorhek zal hebben gestaan. Meestal is dat onder de triomfboog, waar het de afscheiding vormt tussen het schip en het priesterkoor. Maar als de preekstoel tegen één van de pilaren van de triomfboog heeft gestaan, moet het koorhek dieper in het koor geplaatst zijn geweest. De precieze ouderdom van preekstoel en koorhek kan niet worden aangegeven. Beide zijn, ruim in de tijd gemeten, uit de XVIIe eeuw. Hoe een en ander te rijmen valt met het feit dat de kerk inmiddels in protestantse handen was overgegaan, is niet duidelijk. De preekstoel is dus in 1972 weer bij de triomfboog geplaatst.
Wij hebben er al op gewezen dat bij de restauratie van 1901 de ramen zijn vervangen. De presidentkerkvoogd C.M. baron Brantsen van Wielbergen, onder wiens leiding de restauratie had plaats gevonden, was in januari 1909 overleden. In 1914, vijf jaar na zijn dood, heeft zijn weduwe de douairière mevrouw Jacqueline Sophie Brantsen van Wielbergen, geboren gravin van Limburg Stirum, het middelste van de drie glas-in-lood ramen geschonken, als herinnering aan haar echtgenoot. Het raam komt uit het atelier van Frans Nicolas uit Roermond. Het raam toont de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden en die van de talenten, zoals dit is beschreven in het Evangelie van Mattheus, hoofdstuk 25, de verzen 1-30. De twee overige glas-in-lood ramen zijn in 1928 geschonken door hun zoon Vivian Brantsen. Het linkerraam houdt de herinnering levendig aan zijn tante Julie Henriette, jonkvrouwe Brantsen van der Zijp. Zij woonde in de oude villa 'Rhederhof', gelegen aan de Arnhemsestraatweg. Het raam stelt voor de uitspraak van Jezus, zoals die wordt weergegeven in het Evangelie van Marcus, hoofdstuk 14, vers 18: 'Zij heeft gedaan hetgeen zij kon; zij heeft mijn lichaam bij voorbaat gezalfd, tot ene voorbereiding ter begrafenis'. Het rechterraam is een eerbetoon van Vivian Brantsen aan zijn moeder, Jacqueline Sophie Brantsen van Wielbergen, geboren gravin van Limburg Stirum, die in 1922 was overleden. De afbeelding drukt uit, hetgeen geschreven staat in het Evangelie van Mattheus, hoofdstuk 28, vers 19: 'Gaat dan henen, onderwijst al de volkeren, hen dopende in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb'. Het linker- en het rechterraam komen beide uit het atelier van Stalins in Antwerpen.
Wie rondkijkt in de kerk, vallen diverse kleine dingen op. De vorm van de pilaren is achtkantig. De kraagstenen, waarop de gewelfribben steunen, zijn verschillend in koor, schip en beuken. In de zuidbeuk zijn twee gebeeldhouwde kopjes die dienst doen als kraagsteen. Het raam aan de oostkant in de noordbeuk was voor 1901 groter dan nu. Aan de buitenkant vinden wij aan de noordzijde een gedenksteen in een steunbeer tegen het schip. Deze steen houdt de herinnering levendig aan de geslaagde restauratie van 1901-1904. De tekst luidt: "Deze kerk is uitwendig gerestaureerd in de jaren 1901 t/m 1904 onder leiding van C.M. baron Brantsen van Wielbergen President Kerkvoogd en Joseph Th.J. Cuypers architect te Amsterdam".
Aan de tegenovergestelde steunbeer aan de zuidzijde van het schip bevindt zich het afdakje en opstapje waarin vroeger tijden de kerkespraak werd gehouden. In de tijd dat er uit ieder huisgezin in het dorp minstens één lid ter kerke ging, werden afkondigingen van niet kerkelijke aard die van belang waren voor de gehele dorpsgemeenschap, na de kerkdienst afgelezen van onder het zo-even genoemde afdakje. De kosterschoolmeester zal zich hiermee hebben belast. Ook op deze wijze had en was de kerk een centrale plaats in de gemeenschap. Een functie welke nu reeds lang door de andere (massa-)media is overgenomen.
De taal van de kerkvloer
Bij de interieurrestauratie in de jaren 1970 zijn onder de houten vloer in de kerk verscheidene grafzerken te voorschijn gekomen. Zij maken nu deel uit van de estrikenvloer.
Een in vijf delen uiteengevallen, gelig-bruine steen werd eveneens in de vloer gelegd in de veronderstelling dat het een grafsteen was. Attent gemaakt op het bijzondere van deze steen heeft Monumentenzorg er zich over ontfermd. De steen is nu gerestaureerd en heeft een plaats gekregen in een muurnis in het koor, waar vóór de restauratie van 1901 een raam is geweest. Oud-dorpsgenoot H. Steetzel uit Voorthuizen maakte de fraaie bevestigingsbouten in brons. Het bijzondere van de steen is, dat het een zachte kalkafzetting is met ijzer vermengd. Deze steensoort is een zeer jonge formatie en afkomstig uit een kalkafzetting in aquaducten, welke door de Romeinen zijn gebouwd tussen Trier en Keulen. Een aquaduct maakte deel uit van het Romeinse waterleidingsysteem, een gemetselde goot als het ware, waarop de binnenzijde de afzetting van kalk plaatsvond, zoals dat gebeurt bijvoorbeeld bij waterketels, die van binnen een laagje ketelsteen krijgen. Hoe kalkrijker het water - dus hoe harder het water - hoe sneller de laag groeit. De natuursteendeskundige van Monumentenzorg heeft na onderzoek bovenstaande conclusies getrokken.
In Nederland zijn slechts vijf gevallen bekend waarbij gebruik is gemaakt van deze steensoort, die de naam 'Wasserstein' draagt. In de crypt van de kerk van Rinsumageest (Fr.) zijn enkele zuiltjes aangetroffen van deze steensoort. Voorts deelzuiltjes in de galmgaten van de toren van Ermelo en een grafzerk in de kerk van Wilsum bij Zwolle en verder in Assen en de Lebuïnuskerk in Deventer. Hier maakten ze ooit deel uit van de rugschotten van de kanunnikenbank in het koor. Verdere onderzoekingen van deze steen geven aan dat de mogelijkheid bestaat, dat hij gebruikt kan zijn als boogvulling.
Belangrijke gegevens hiervoor vormen de opschriften en versieringen, welke gedateerd kunnen worden in de 11e eeuw. De rechthoekige steen - zie afbeelding - is aan de rand versierd met kruisvormige motieven. In een boog boven de tekst is een guirlandeversiering aangebracht. De twee figuren stellen Maria en de aartsengel Gabriël voor. De Latijnse tekst luidt:
'...DNS BENEDICTA TU I MVLIERIB(US) QVE GVAVDM' (... gezegend gij onder de vrouwen en verheugt U).
Boven het hoofd van Maria is te lezen:
'S(AN)C(T)A MARIA D(OMI)NA' (Heilige Maria, heerseres).
Voorts is nog te lezen: 'AVE MA...'.
Dit zal ongetwijfeld aangevuld kunnen worden als:
'AVE MARIA' (Weest gegroet Maria).
Maria, de rechtse figuur, houdt een spreukband vast, waarop nog te lezen is:
'ECCE AN(CILLI DOMINI)' (Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiedde naar Uw woord).
In de kerk van Rheden liggen nog twee grafstenen van deze steensoort. Merkwaardigerwijze zijn dit beide stenen welke het graf hebben gedekt van kosters. De eerste is een klein, onregelmatig, rechthoekig steentje met de tekst:
'Anno 1620 den 14 april is Hendrick Goesens in den Heere ontslapen coste alhir'.
Er zijn sterke vermoedens dat dit steentje een deel is van de tweede, grotere steen. De tweede steen draagt het opschrift:
'Den 18 july 1774 sterft Johannes Schelkes sedert den 4 may 1704 custer alhier oud 95 jaar'.
Uit de op deze steen aangebrachte vijf Griekse kruizen is af te leiden, dat dit oorspronkelijk een altaarsteen is geweest, welke in de 18e eeuw is voorzien van de nu aanwezige tekst en gebruikt is als grafsteen.
Van de overige stenen (zie plattegrond) zijn twee zware zerken en een kleine afkomstig van graven van leden van de familie van Arnhem, welke in Rheden onder anderen het ambt van scholt bekleedden.
Een grafzerk draagt de naam van een predikant, die samen met zijn vader de gemeente 91 jaar heeft gediend, namenlijk Everhardus van der Steeg. Zijn vader was Theodorus van der Steeg. (Zie lijst predikanten).
Drie andere grafstenen zijn van onbekende oorsprong. Van deze stenen zijn slechts gedeelten teruggevonden.
Een graf in de kerk in erfelijk eigendom kostte vroeger 50 Caroli gulden en moest zodanig op diepte worden gemaakt, dat twee kisten op elkaar gezet konden worden. Bovendien moesten er 25 estriken geleverd worden tot onderhoud van de vloer van de kerk. Tijdens de Franse overheersing is het begraven in de kerk afgeschaft. In de vloer van de kerk is door middel van rode estriken tussen de grijze een groot kruis in een cirkel aangebracht. Het symboliseert de wereldwijde omvang van het Christendom.
Het liturgisch centrum
De kerk binnenkomende door de ingang onder de toren, ziet men voor zich in het schip tussen de pilaren van het orgel, het oude koorhek. Na de overgang tot de nieuwe leer veranderde het gehele interieur. Alles wat aan het 'oude' herinnerde moest verdwijnen. De kerk raakte vol banken. Een echt liturgisch centrum, waar de sacramenten werden bediend, kende men niet meer. De verkondiging van het Woord werd hoofdzaak, de preekstoel centrale plaats. Met de laatste wijziging in het interieur heeft de kerk weer een centrum gekregen waar de sacramenten worden bediend, alles gegroepeerd onder de triomfboog tussen schip en koor.
Kansel
Vanuit en in het liturgisch centrum vindt de liturgie plaats, de kerkelijke vorm van geloofsbeleving. Dààr wordt de Schrift geopend en uitgelegd. Daar wordt de doop bediend, als teken van verbondenheid van de gemeente met hun Heer. Daar wordt het geloof in de gestorven en verrezen Heer van de kerk beleden met brood en wijn in de Avondmaalsviering. Vandaar dat in het centrum kansel, doopvont en avondmaalstafel staan. Zoals een gezin huisregels kent, zo zijn er ook binnen de gemeente regels voor het houden van de eredienst in het 'Huis van God'. In de liturgische vormgeving van de dienst komt tot uiting, dat de Gemeente samenkomt in de kerk om te vieren, te leren en te dienen.
De kansel in de kerk is 17e-eeuws en is dus nog 'jong' te noemen. De kanselbijbel is gedrukt bij J.W.Swaan en C.F.Swaan te Arnhem in 1864.
De katheder aan de pilaar tegenover de kansel is gemaakt door J.J.Regelink, oud-ouderling.
Het doopvont
De plaats van het doopvont vindt men in sommige kerken bij de ingang van de kerk, omdat men via de doop in de Gemeente wordt opgenomen. Het doopvont, geplaatst bij de laatste restauratie, is een zwerfsteen uit de ijstijd, gevonden in de vijver van het landgoed Rhederoord. Hier was de steen geplaatst tussen andere grote zwerfkeien, daar gegroepeerd door vroegere bewoners als de bergen rond de Thunersee in Zwitserland. Ze droegen ook namen als Matterhorn, Jungfrau, Rigi en andere. De steen is zeldzaam vanwege de barst erin. 'Water uit de rots' is voor Israël in de woestijn het reddend evangelie geweest. Daarom sprak deze barst symbolisch van een waterval van het Heil. In de hoogzomer, als de zon in de namiddag ver in het westen staat, schijnt hij door een raam in de zijbeuk op de steen. Laat men dan water uit de uitholling (het doopvont) boven in de steen overlopen in de scheur, dan schittert het als een zilveren watervalletje... Het zalmkleurig brok Scandinavisch graniet hoort, evenals de eik, bij onze streek. Het voetstuk kan gezien worden als een symbool van contrast tussen Scandinavië en de Lage Landen, welke zijn ontstaan uit klei en ander aanslibsel van het alluviale tijdperk, waarin de gletschers veel brokken graniet achterlieten na de ijstijd.
Avondmaalstafel
De Avondmaalstafel, welke ook geplaatst is na de inwendige restauratie in de jaren 1970, is gemaakt uit één eikenboom uit de streek. De eikenboom hoort bij de oudste bossen in ons land, ook op de Veluwe: de loofbossen. De stoel is ontworpen in de vorm van het Christusmonogram: XP, de eerste twee letters van het Griekse woord voor Christus.
Het vaatwerk
Het vaatwerk voor het Avondmaal bestaat uit: twee zilveren bekers, schalen, een schenkkan en kandelaars. Ook is er nog tinnen vaatwerk bestaande uit: twee schenkkannen, een grote schaal, twee kleine schalen, twee offerblokken en een doopbekken.
Beschrijving van de twee zilveren bekers:
De kleine zilveren beker
Geprofileerde voet met X-figuren. De bovenrand is gegraveerd met vruchtenranken en vruchten, waartussen drie opvliegende vogels met een takje in de snavel. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze beker van uitzonderlijke kwaliteit graveerwerk is voorzien. Zeker als men de tijd van vervaardiging in aanmerking neemt - tussen ongeveer 1560 en 1610. Onder de bodem bevinden zich het stadsteken van WESEL (Duitsland) en de initialen van de maker: P.G. Dit stadsteken werd gebruikt in de 16e eeuw en toont een 'cartouche', dit is een wapen op een wapen met hartschild begeleid door drie wezels - twee boven en een onder het hartschild. De maker is een uit Straatsburg afkomstige reizende zilversmid: Paulus Graseck. Hij maakte zijn meesterstuk in 1559 en produceerde voornamelijk van 1567-1616. Van hem bevindt zich een gedeeltelijk vergulde bokaal, hoogte 25,5 centimeter, in het Schongauer Museum te Colmar, ten zuiden van Straatsburg (Tentoonstelling Nürnberg 1885, catalogus no.642). De kleine zilveren beker moet de eerste zijn welke in gebruik is genomen na de overgang van de Dorpskerk tot de protestantse eredienst met de komst van Ds.Kintzius, ongeveer 1583.
De grote zilveren beker
Geprofileerde voet. Onder de bodem staat het huismerk van de maker, die echter niet is te achterhalen. Onder de bodem is gegraveerd:
"Kerckelicke Geminten beecker van Rheede In het vredejaar 1648."
Om de bovenrand van de beker is gegraveerd:
"Gheloef en hope neemt een keer, oprechte Liefde nimmermeer."
De beker is gegraveerd met negen medaillons, waartussen bloem- en vruchtenranken en macherons (maskerachtige decoraties). De medaillons bevatten voorstellingen uit het Oude en het Nieuwe Testament, die alle binnen een ovaal zijn gegraveerd.
De bovenste drie medaillons: a. een vrouwenfiguur met duif. In de rand het woord HOPE, b. een vrouwenfiguur met beker en bijbel. In de rand het woord GHELOEF, c. een vrouwenfiguur met kind. In de rand het woord LIEFDE.
De middelste drie medaillons: a. Abraham, die een lam offert. In de rand de woorden: "Christusis het Goodes Lam dat U sonden op sich nam", Esa.(Jesaja) 53, b. een pelikaan met beschermende vleugels. In de rand de woorden: "De Pelikaen laeft met sin bloet sin iongen als ons Christus doet", Joh.6:54, c. een afbeelding van het Laatste Avondmaal. In de rand de woorden: "Voor U siel is een bancouet toobereidt van merch en vet", Esa.(Jesaja) 25:6.
De onderste drie medaillons: a. een afbeelding van een hert. In de rand de woorden: "Christi Bruit is als een Rhee so weest ghi bruiloftsgasten mee", Can.2:9, b. twee worstelende figuren. In de rand de woorden "Jacob die kricht sin begeer als hi worstelt met den Heer", Gen.32:24 en 29, c. de afbeelding van de Dorpskerk (1648). In de rand de woorden: "Alhier wort min vriendin ontstelt ghelick de doorn een leli quelt", Can.2:2.
Op welke wijze de beide bekers in het bezit van de kerk zijn gekomen - bijvoorbeeld door schenking - hebben we niet kunnen achterhalen.
Opmerkelijk is wel dat de Ned.Herv.gemeente van Heteren, in de Betuwe, nagenoeg een identieke beker bezit met hetzelfde huismerk, te Arnhem gekeurd en met de jaarletter C.
Overige zilveren vaatwerk
De zilveren schenkkan is van 1960. De twee kleinere zilveren schalen zijn van 1963 en de grote zilveren schaal, evenals de kandelaars van 1964. Al dit vaatwerk is gemaakt bij Van Kempen en Begeer te Voorschoten en is een schenking aan de Dorpskerk van A.J.Harbers uit De Steeg.
Het tinwerk
De twee tinnen kannen, hoogte 20 centimeter, zijn van eind 18e eeuw en gemaakt door de Bossche tinnegieter Franciscus van den Bogaert, deken van het tinnegietersgilde van 's Hertogenbosch.
De grote schaal met een diameter van 31 centimeter, draagt de initialen van de maker M.B.; gemaakt eind 18e eeuw. De volledige naam van de maker en de plaats zijn niet bekend.
De twee kleinere tinnen borden, diameter 24,5 centimeter, dragen de initialen D.L. Ook hiervan is de herkomst niet bekend.
Twee tinnen offerblokken uit de tweede helft van de 19e eeuw zijn van een zeldzaam voorkomend model en, evenals het tinnen doopbekken met een diameter van 26 centimeter, gemaakt door de Arnhemse tinnegieter G.Pitlo.
Het doopbekken is herplaatst in een koperen beugel en bevestigd aan de trap van de kansel. Onder de kansel is een beugel, waarin een schaal voor een dankoffer.
Alle voorwerpen zijn handgedraaid en dragen als kwaliteitsstempel òf het teken van de aartsengel Michaël òf de Engelse Tudorroos, hetgeen aangeeft dat er sprake is van een zeer goede tinkwaliteit.
Het kerkelijk jaar
Vanouds kent de kerk verschillende kleuren voor de tijden van het kerkelijk jaar. Ze komen tot uitdrukking in het priestergewaad van de r.k. geestelijken en in de Dorpskerk door de antependia, welke de kansel sieren. De kleuren geven de tijd aan van het kerkelijk jaar en behoren in feite geen versieringen te bevatten. Wel kan op abstracte of symbolische wijze worden uitgedrukt welke hoofdpunten in het kerkelijk jaar zij begeleiden.
De antependia in de kerk zijn, wat symboliek betreft, met advies van de predikant, ds. G.A. Waardenburg, ontworpen en vervaardigd door de Velpse kunstenares mevrouw E.Brokke.
De volgende doeken zijn in gebruik:
1. Paars - voor de Advents- en Lijdensweken. Symboliek: kind in de moederschoot met zilveren kruis,Christus lijden vanaf Zijn geboorte.
2. Rosé - 3e Advents- en 4e Lijdensweek.
In letters: Gaudete Laetare = Verheugt U. (Kerst en Pasen naderen. De Heer zal het voleindigen).
3. Wit - Kerst, Epiphanie (Driekoningen) en 1e zondag van het jaar. Symboliek: zonnen en de kerstroos van Luther. Vreugde over de nieuwe wereld van Christus.
4. Zwart - Goede Vrijdag (rouw). Symboliek: een zwart kruisplankje, zoals gevonden is +/- 1800 op een kindergrafje in Lapland. Symbool dat onder anderen aangeeft een onschuldige die sterft.
5. Rood - Pinksteren, de eerste zondag na kerst en op 28 december (gedenkdag van Stephanus, de eerste martelaar).
Symboliek: vlammen op de hoofden der Apostelen. De duif als teken van de zending van Gods Geest over hen die de opstanding niet vertalen noch Christus' werk konden voortzetten.
Rood symboliseert ook het bloed van de kinderen van Bethlehem, die vlak na Jezus' geboorte werden vermoord.
6. Groen - Groei van het Koninkrijk Gods.(Dit doek wordt gebruikt op alle overige zondagen van het jaar.) Symbolen: schip = de kerk als ark van Heil zeil = symbool van de geest XP = Christus kruis = de Heer aan het roer vis = Grieks ICHTUS I = Jezus CH = Christus T = Gods U = Zoon S = Verlosser
De Meere-orgels
Abraham Meere
Abraham Meere
De orgelmaker Abraham Meere, geboren in 1761 in Utrecht, was de oudste zoon van de koperslager Arnoldus Meere. Het is niet precies waar Meere zijn vak als orgelmaker heeft geleerd, het ligt voor de hand dat bij de gebroeders Bätz gebeurde. De eerste maal dat we Meere in de krant tegenkomen, is op 9 juni 1779. In een advertentie biedt hij een "fraai geboend eiken kabinet-orgel" aan. Of hij – als achttienjarige – ook de maker was, is niet bekend. Meere zou zich alras ontpoppen als een succesvol zakenman die voor het huis Bätz een concurrent van formaat zou worden. Het eerste instrument van Meere was voor de St. Vituskerk in Hilversum dat hij in 1786 voltooide. Het orgel bestaat niet meer. In 1787 maakte hij een orgel voor de Hervormde kerk van Beusichem dat sinds 1858 in Zuidlaren staat. Met een orgel voor Maarssen, voltooid in 1790, was Meere's naam voldoende gevestigd. Er staan Meere-orgels in onder meer: Poortvliet (1806), Echteld (1806), Epe (1809), Twello (1819) en Sommelsdijk (1821). Vanaf ongeveer 1800 werkte Meere's zoon Abraham, geboren in 1784, mee in het bedrijf. Abraham junior overleed in 1825, slechts 41 jaar oud. Vanaf 1822 werkte Meere aan het orgel van de St. Laurenskerk te Rotterdam, waaraan Andries Wolferts in 1792 was begonnen. Het lukte Wolferts echter niet dit grote project te klaren, waarna de orgelmakers Heyneman en daarna H.H. Freytag werden aangetrokken. Door voortijdig overlijden van beide laatstgenoemden had Meere de opdracht tot voltooiing gekregen. In 1828 werd het verbeterde en vergrote instrument (HW 18-, RW 16-, BW 15-, Ped. 15 stemmen) in gebruik genomen. (In 1845 zou de firma Bätz er nog een vierde klavier van acht stemmen aan toevoegen, alsmede een Bazuin 32 vt.) In 1823 plaatste Meere in de Grote kerk van Vlaardingen het binnenwerk van een Van Peteghem-orgel in nieuwe kasten. In hetzelfde jaar maakte hij een nieuw rugpositief voor het orgel van de Jacobikerk van Utrecht. Het laatste orgel dat Meere maakte, staat in Oudewater; het werd evenwel voltooid door de firma Kam en Van der Meulen. Meere stierf in 1841 in Utrecht.
Hij was niet onvermogend, want zijn nalatenschap bestond onder meer uit een groot herenhuis dat in 1842 het aanzienlijke bedrag van 10.500 gulden opbracht. In dit vroegere woonhuis van Meere aan de Oude Gracht zal menige lezer uit Utrecht of omgeving vast wel regelmatig hebben rondgestruind: boekhandel De Slegte. Meere maakte in het algemeen één- en tweeklaviers balustradeorgels met aangehangen pedaal, met de klaviatuur aan de zijkant. Uitzonderingen zijn de orgels van Maarssen, met de klaviatuur aan de voorzijde en Poortvliet, achterkant. Qua dispositie zijn er in de Meere-orgels veel overeenkomsten. Vaak staat er op het hoofdwerk een Fluit travers 8 vt discant en zijn er op het bovenwerk een Carillon 3 st., Flageolet 1 vt en een Vox Humana 8 vt. gedisponeerd. De Mixturen hebben een tertskoor. De Viola di Gamba komt bij Meere niet voor.
Het hoofdorgel
Met het afleveren van een éénklaviers orgel van elf stemmen voor de Rhedense Dorpskerk voltooide Meere zijn 34ste instrument. Het oorspronkelijke bestek is niet bewaard gebleven. Zie voor de (gereconstrueerde) dispositie het eind van dit artikel. Het orgel bleef zichzelf tot 1878; toen werd het ouderwets gevonden en diende te worden aangepast aan een veranderde muzikale smaak.
Leichel
In 1878 werd het orgel door de orgelmaker E. Leichel op diverse punten gewijzigd en tevens uitgebreid met een bovenwerk. Ehrenfield Leichel (1828-1905) had in diverse grote steden, waaronder Wenen en Berlijn, gewerkt bij diverse orgel- en pianomakers vóór hij in 1854 een eigen bedrijf in Duisburg begon. Vanaf 1861 werkte hij ook in Nederland. In 1874 bijvoorbeeld had hij een groot orgel afgeleverd voor de Cunerakerk te Rhenen; het instrument ging in 1897 door brand verloren. In 1900 mocht Leichel toen een nieuw orgel maken dat nóg groter zou worden. Dit instrument ging in 1945 door een bombardement verloren. In 1885 had Leichel zich in Arnhem gevestigd; kort daarop nam hij de orgelmakerij van zijn broer Friedrich in Duisburg over. Omstreeks 1890 werd het Arnhemse bedrijf verplaatst naar Lochem. In Nederland heeft de firma Leichel ongeveer 38 nieuwe orgels afgeleverd. Vorig jaar dook in Groningen een uniek "Kopirbuch" op, afkomstig uit Leichels bedrijf, met kopie-exemplaren van uitgegane stukken van 1890 tot 1902.
De wijzigingen aan het Rhedense instrument behelsden de vervanging van de discant van de Bourdon 16 vt en het maken van een transmissie van de Holpijp naar de stok van de Fluit travers disc., zodat deze volledig werd. De Cornet 3 st. werd vervangen door een Viola di Gamba 8 vt. Bij de Mixtuur werd het aantal koren teruggebracht tot drie en tevens kwam de bas/discantdeling te vervallen. Op het nieuwe bovenwerk kwamen een Gedekt 8 vt., Salicionaal 8 vt., Fluit 4 vt. en een Fugara 4 vt. Eén plaats voor een 2 vts. stem of een tongwerk bleef vooralsnog onbezet. Er was blijkbaar een lade uit voorraad gebruikt, die een indeling had met de grootste pijpen aan de zijkanten, zodat de pijpen van het groot octaaf van de beide 8 vts. registers door het dak van de zijtorens staken. De klaviatuur en de registerknoppen werden vernieuwd. De intonatie van de Meere-registers werd hier en daar gewijzigd, door hogere opsneden en het aanbrengen van kernsteken. De toonhoogte werd iets verhoogd en de kas kreeg een donkere eiken-imitatiekleur. De totale kosten van de werkzaamheden waren 1655 gulden. Het énige wat er thans, na de restauratie van 1979, nog van Leichels rest, zijn de neorenaissance uitbouwtjes aan weerszijden van de kas. Dezelfde soort uitbouwtjes, onterecht poortjes genoemd, zien we ook aan het Kuerten-orgel (1840) van Hummelo, waar Leichel ze in 1883 toevoegde. Hier echter niet als paneelwerk –met gordijntjes – zoals in Rheden, maar over de volle kasdiepte doorlopend met frontpijpen in de boogvormige openingen.
- De twintigste eeuw
In de jaren 1950 begon het orgel diverse gebreken te vertonen, die in 1954 werden hersteld door de firma J.C. Sanders. Het Meere-pijpwerk onderging opnieuw enkele wijzigingen. De bas van de Bourdon 16 vt. kwam op een mechanische lade naast het orgel als aparte pedaalstem; de discant (Leichel) bleef op de manuaalladen en werd nu opgeschoven tot 8 vts. register. De Fluit travers maakte plaats voor een Quintadeen 8 vt. De Viola di Gamba (Leichel) verdween voor (weer) een Cornet, gemaakt van oud fabriekspijpwerk; de Mixtuur werd aangevuld tot zijn oorspronkelijke sterkte. Gezien de tijd waarin deze werkzaamheden plaatsvonden, kon het natuurlijk niet uitblijven dat het negentiende-eeuwse bovenwerk een neo-barokke opfrisser kreeg. De Fugara werd vermaakt tot een Prestant 4 vt. met negentiende-eeuws pijpwerk en de Flöte 4 vt. werd, eveneens met negentiende-eeuws materiaal, omgewerkt tot Gemshoorn 2 vt. Op de nog onbezette plaats kwam een nieuwe Sesquialter. De knoppen uit 1878 werden vernieuwd en het pedaal kreeg een registreerbare pedaalkoppel. In de jaren zeventig begonnen de klachten vanwege verschillende gebreken opnieuw. Een integrale restauratie bleek binnen afzienbare tijd noodzakelijk. Er werd toen een rapport opgesteld door de heren Hans van der Harst en Hans Kriek. In 1979 voltooide de firma K.B. Blank & Zoon een grote restauratie waarbij het instrument volledig werd teruggebracht naar de toestand van 1816. Bovendien met een welkome uitbreiding: een bovenwerk van zes stemmen in Meere-stijl. Voor het maken ervan werd te rade gegaan bij het Meere-orgel (1821) van Sommelsdijk. Bij dit orgel, dat evenals het Rhedense een hoofdwerk heeft van elf stemmen heeft het bovenwerk er tien, waaronder een Prestant 4 vt. De kas en de galerij herkregen hun oorspronkelijke kleur; de klaviatuur en registerknoppen werden uiteraard weer in hun originele vorm teruggebracht. Tussen de orgelmaker en de schilder van de registeropschriften is het hier en daar 'letterlijk' misgegaan: "Fute-traver", "Kwint", "Diskant", "Carillon 3 voet".
Hoofdorgel
Adviseurs: Hans Kriek en Hans van der Harst Restauratie: K.B. Blank & Zoon, Herwijnen 1979
Hoofdwerk (C-f3): Pijpwerk op C- en Cislade. C-gis tersopstelling in torens, vanaf a diatonisch aflopend
Prestant 8 vt C-ais front, verder op laden Bourdon 16 vt Bas eiken. Discant metaal, gereconstrueerd Flute travers 8 vt Discant. Gereconstrueerd Holpijp 8 vt Geheel metaal Octaaf 4 vt Quint 3 vt Octaaf 2 vt Fluit 4 vt C-fis2 gedekt, verder open, conisch Cornet 3 st Discant. Gereconstrueerd Mixtuur 3-4-5 st Bas/Discant. Ongeveer drie koren 1816,verder gereconstrueerd Trompet 8 vt Bas/Discant. Metalen koppen en stevels Metaal. Bekers C en Cis gereconstrueerd
Bovenwerk (C-f3): Lade en pijpwerk nieuw. C- en Ciskant diatonisch aflopend vanaf het midden
Holpijp 8 vt C-H eiken, verder metaal Fluit 4 vt Conisch, open Carillon 3 st Discant. Laagste koor gedekt tot e2 Woudfluit 2 vt C-H gedekt Flageolet 1 vt Vox Humana 8 vt Koppen en stevels metaal
Pedaal (C-d1): Aangehangen
Werktuiglijke registers: Tremulant (BW) Klavierkoppel
Windvoorziening:
Drie spaanbalgen
Toonhoogte: a 1 = 440 Hz.
Temperatuur: Werckmeister III
Samenstelling vulstemmen: Mixtuur 3-4-5 st C 1 3/5' – 1 1/3' – 1' C 2 2/3' –2' - 1 3/5' - 1 1/3' c1 4' - 2 2/3' –2' - 1 3/5' - 1 1/3' c2 5 1/3' – 4'- 3 1/5'- 2 2/3'- 2'
Cornet: c1 2 2/3'- 2'- 1 3/5' Carillon: c1 4'- 1 3/5'- 1'
Het secretaireorgel
Van Meere zijn geen kabinetorgels bewaard gebleven, daarom is het secretaireorgel dat sinds 1989 in het koor van de Rhedense kerk staat een uniek kleinood. Het werd indertijd aangekocht van de organist Hans van Nieuwkoop. Daarvoor was het instrument jarenlang eigendom van een pastoor in Zeeland. Dat het orgel uit Zeeland komt, laat zich heden ten dage nog duidelijk aan het meubel aflezen: het heeft in 1953 ruim 60 cm. in het water gestaan. De naam van de maker wordt – haast overdreven groot – boven het klavier vermeld: "Abraham Meere. sr fecit Utrecht. Ao 1816". Secretaireorgel
Manuaal (C-f3): Holpeyp 8 vt Bas/Discant. C-h hout, vanaf c1 metaal Fluit 4 vt Bas/Discant C-H hout, vanaf c metaal; vanaf f2 open Prestant8 vt Discant Octaaf 2vt Bas/Discant
Nevenregisters: Tremulant Ventiel (buiten werking) Windvoorziening: magazijnbalg met schepbalg Toonhoogte: normaal Stemming: Young
Bouwer orgels : Abraham Meere, Utrecht 1816
De klokken en hun gebruik
In de klokkenstoel van de toren hangen twee klokken van verschillende grootte. De kleine klok dateert van 1647 en is gegoten door de bekende klokkengieters gebroeders F. en P.Hemony en heeft een diameter van 92,5 centimeter en een gewicht van 530 kilogram. Het laatste gegeven is afgeleid uit de aanduiding op de klok, aangebracht door de Duitse bezetters, die de klokken in 1943 uit de toren roofden. De gebroeders François en Pierre Hemony zijn van Lotharingse afkomst. François overleed in 1667 en Pierre in 1680 te Amsterdam. Van oorsprong zijn ze geschutgieters en later verwierven ze zich faam als klokkengieters en carillonmakers. Tot de jaren 1650 werkten zij in Zutphen, daarna in Amsterdam. Ze hebben 40 carillons gemaakt met zeer zuivere tonen, onder anderen voor de St.Walburgiskerk te Zutphen, het paleis op de Dam, de Dom in Utrecht en de Martinitoren in Groningen.
De kleine klok in Rhedense toren is gemaakt in hun Zutphense tijd. De klok draagt als opschrift op de bovenste regel:
"Die daer leven wil ick noden en beklagen ook de doden. 1647"
Een tweede regel vermeldt dan:
"P.en H.: Hendrixen. K.M.R. D-V-Heerdt: J.V.Meerkeren: A.Creter: P.Z.V.Arnhem.S;"
De juiste tekst is door de afkortingen moeilijk te volgen. Ze moet als volgt worden gelezen: "Peter en Hendrick Hendrixen. Kerkmeesters. Daem van Heerdt: Johan van Meerkeren: A.Creter Pastor. Zeger van Arnhem , Scholt:"
De versiering bestaat uit een bovenrand met engelfiguren en een roofscene en een onderrand met wijnranken. De grote klok heeft van de Duitse bezettingsautoriteiten bij de roof de aantekening op de klok gekregen: "P_____774 kg"
De 'P' betekent dat deze klok, voordat zij zou worden afgevoerd en omgesmolten zou worden tot kanonslopen, nog een keer getoetst moest worden op zijn kunsthistorische waarde. (P=Prüfen/Prüfung = keuren/controle) en het getal is het gewicht van de klok. Ook zijn er met verf de initialen 'G.S.' aangebracht. Te vergelijken met de huidige viltstiftrage op alle mogelijke en onmogelijke plaatsen? Als versiering is er een bovenrand in guirlandevorm met engelfiguurtjes. Daaronder volgt een regel met de volgende tekst : "Arnoldus Creteer Pator Johan Joost van Mekeren Ampsioncker. Zeger van Arnhem Scholtes."
Dan volgt een tweede regel: "Peter Hendrix - Hendrick Hendrix Kerkmeester tot Rhee - Convoco Viventes. Vita deploro" tenslotte een derde regel: "Carentes servio dum reliquis sonitu consumor en ipsa. Rutgerus Peckel me fecit anno 1671."
De vertaling van de Latijnse teksten luidt als volgt: "Ik roep de levenden bijeen. Ik beween de doden. Ik dien de anderen met mijn klokgelui totdat ik zelf verteerd word. Rutger Peckel heeft mij gemaakt in het jaar 1671." Onder deze teksten is nog een randversiering in guirlandevorm met saterkopjes.
Rutger Peckel was een schoonzoon van de Huissense klokkengieter Peter van Trier IV: op 26 april 1671 huwde hij met de dochter van Peter van Trier, Dirickske. Samen met zijn schoonvader goot Rutger(us) in hetzelfde jaar 1671 een klok voor de kerk van Silvolde (gemeente Wisch). De drie klokken van de parochiekerk van Haldum (Duitsland) en een klok voor de parochiekerk van Keeken (bij Kleef), werden ook door hen beiden gegoten. In Nederland dan onder anderen nog klokken voor kerken in Netterden, Doetinchem en Soest.
We vermelden reeds de klokken roof tijdens de Duitse bezetting. In het 'Mededeelingenblad der N.H. gemeente van Rheden', 15e jaargang no.1, treffen we een beschrijving aan van de terugkeer van de klokken: "Op 2 Augustus 1945 werden, o wonder, onze beide kerkklokken, na allerlei omzwervingen en gevaren, geheel ongeschonden weer vanuit Tilburg in ons dorp teruggebracht ....." en verder: "Op den dankstond voor den vrede werde ze voor 't eerst gebruikt weer, 19 Augustus 1945."
Ter gelegenheid daarvan werd door het kerkkoor het "Klokkenlied" gezongen, gemaakt door de heer Horsting, op muziek van een Russisch Vesperkoor, melodie van D.Bortnianski (1751-1825). Toen het lied gezongen werd begonnen de klokken te luiden.
De tekst van het lied luidt als volgt:
Klokkenlied:
1. Ruw geweld van 's vijands horden brak de klokken uit haar stoel, Om ze te doen ommesmelten tot een haar onwaardig doel. Bim, bam, bim, bam, bim, bim, bim, bim, bim, bam. Den bedrijvers den bedrijvers den bedrijvers zeer tot schand, 't Mocht Godlof zóó ver niet komen wijl intijds verlossing kwam, Jubilate, Jubilate, Jubilate, dank aan God.
2. Thans weer troonen z'in de toren van ons oude kerkgebouw, weer hersteld in d' oude eere, dienend weer met d' oude trouw. U bevrijders, U bevrijders, U bevrijders, U zij dank. Galmend over 't oude dorp weer, haar zoo klare bronzen klank, Jubilate, Jubilate, Jubilate, tot Gods eer.
3. Hoort der klokken toon nu klinken, noodend tot het bedehuis, 't Evangelie daar verkondigd, wijst op 't eeuwig Vaderhuis. Jubilate, Jubilate, Jubilate, amen. Ja er is voor elk verlossing door het kruis van Golgotha, Jubilate, Jubilate, Jubilate, amen.
Het luiden van de klokken
Tijdens de restauratie van de toren in 1930 is ook de luidinrichting verbeterd. Tot aan de restauratie moesten de klokkenluiders werken vlak onder de beide klokken en doordat de klokkentouwen nogal ver uit elkaar hingen, moest dit luiden gebeuren door twee personen - de koster de grote klok en zijn vrouw de kleine. De toenmalige chef van gemeentewerken, M.Wilms, stelde voor zware, eikenhouten jukken met stalen krukassen op kogellagers aan te brengen en het luiden op de eerste verdieping te laten plaatsvinden. Doordat de luidtouwen dichter bij elkaar werden geplaatst, kon daarna één persoon beide klokken tegelijk bedienen. Het luiden begint door eerst de grote klok in beweging te brengen. Als de grote klok slaat kan hij door de ingezette beweging twee tot drie keer luiden zonder hulp en intussen kan de kleine klok in beweging gebracht worden. Welke regels waren er voor het luiden? Daarbij baseren we ons op gegevens uit de jaren rond 1900: - Voor de eredienst op de zondag werd vanaf acht uur 's morgens gedurende vijf minuten de kleine klok geluid, vervolgens vanaf negen uur gedurende tien minuten de grote klok en tot slot vanaf kwart voor tien de beide klokken gedurende tien minuten. Voor de avonddienst om zes uur gold een dergelijke regeling. De koster was er druk mee. - Als er iemand was overleden, werden de dag na het overlijden 's ochtends om elf uur de beide klokken geluid. Aan de inzet van òf de kleine òf de grote klok kon men horen of de overledene een jeudig iemand (beneden 14 jaar) of ouder was. Bij het overlijden van vooraanstaande personen werd drie keer een half uur geluid, namelijk in de morgen, de middag en de avond. Bij de begrafenis luidden de beide klokken gedurende een half uur, te beginnen bij het vertrek uit het sterfhuis tot de aankomst op het kerkhof (het oude kerkhof aan de Pinkelseweg). - Bij brand moest de kleine klok worden geluid. Er werd zolang geluid totdat de brandweer zich had verzameld.
Met het afschaffen van de officiële kostersfunctie is gelukkig het luiden der klokken op zondag niet verdwenen. Hulpkosters - gemeenteleden zijnde - verzorgen nu het luiden. In één geval, namelijk bij begrafenissen, als de familie van een overledene daar prijs op stelt, worden nog op geheel traditionele wijze de klokken geluid. Niet iedereen waardeerde het klokluiden. Uit een brief blijkt dat. Tot afschaffen is het niet gekomen, ondanks protesten. Maar ze hangen in de toren, welke eigendom is van de burgerlijke gemeente en bijgevolg zijn de klokken eigendom van de gemeente.
Van parochie en pastoors Van gemeente en predikanten
De abdij van Maagdenburg en later de St. Paulusabdij te Utrecht bezat, blijkens gegevens uit de 15e eeuw, het recht de pastoors van de kerspelkerken van Rheden en ook van Ermelo te benoemen - het zo genoemde collatierecht. De abdij St.Paulus heeft dit recht tot benoeming van de pastoorsplaats van Rheden (en Ermelo) tot de Reformatie uitgeoefend. Deze abdij hield als kloostersamenleving op te bestaan, toen in Utrecht de hervorming werd ingevoerd. Dat was na de dood in 1581 van aartsbisschop Frederick Schenk Van Toutenburg, toen in de Republiek de hiërarchie van de R.K.kerk verdween. Daarmee hield de uitoefening van het patronaatsrecht der kerk van Rheden ook op.
De eerste parochiegeestelijken zullen vermoedelijk monniken uit de abdij zijn geweest. De oudst bekende geestelijke, pastoor of vicaris, van Rheden is Heinricus, priester van Rheden, die het kruis aangenomen had.
"Heinricus, sacerdos de Reden, crucesignatus" (1280)
Het kruis aannemen betekende in die dagen, dat men het voornemen had met een kruistocht mee te gaan naar het Heilige Land. Paus Gregorius X hield van zeven mei tot zeventien juli 1724 een concilie te Lyon. Daar sprak men voornamelijk over het vinden van geldmiddelen voor een algemene kruistocht naar het Heilige Land. De gelden werden bijeen gebracht, maar de kruistocht is niet gehouden.
Bekend zijn de namen van de volgende pastoors:
(in) 1280 - - Heinricus, sacerdos de Reden, crucesignatus, 1308 - - Hermannus, plebaan di parochie (parochie-pastoor), 1351 Henricus , zoon van Henricus Ruphus (Den Roden), 1351 - - Theodoricus Albertus, zoon van Elten (de Altinis), 1362 - - Henric van der Haeten, (in) 1460 - - Bernt van Brijmen, (in) 1483 - - Arnoldus Monchusen, 1501 - 1518 Rutger Bove (Rutgenes Boeve of Boeff), - Thomas Boeff, vicarus, 1550 - - Cornelis Ruyter, 1561 - - Anthonius van Mijngeden.
In 1362 werd een vicarie ter ere van St.Clemens, paus en martelaar, in de parochiekerk van Rheden gesticht door Henrick van der Huete, pastoor te Oosterbeek. Deze St.Clemensvicarie was de belangrijkste van de in de kerk aanwezige vicariën. De kosten van een vicarie werden bestreden uit de opbrengst van een aantal aan de vicarie geschonken vaste goederen, pastoriegoederen genaamd, onder anderen land onder Driel in de Betuwe en:
"Kleijne hofsteedtjens ofte gaerdens in en om het dorp."
Twee andere vicariën, die van St. Maria en St. Anna, werden later samengevoegd. Deze bezaten land onder meer in Voorst en Didam. Verder was er nog de St.Elisabethvicarie. Vicarus was Thomas Boeff, later pastoor van Lathum. Aan de altaren van de vicariën werden de missen gelezen voor het zieleheil van de afgestorvenen door een vicarus of capellanus (kapelaan). Dit altaar was vaak geplaatst in een kapel van de kerk. Na de hervorming was Christiaan Pey vicarus. Hij was de zoon van een Rhedense predikant. De predikanten ontvingen het tertium (het derde deel) van de opbrengst van de pastoriegoederen.
Tot de parochie van Rheden behoorden ook Baer en Lathum. De inwoners parochieerden in Rheden. In 1495 werd door hertog Karel van Gelder het kasteel Baer verwoest. In de slotkapel waren een drie-tal vicariëen gevestigd. De eredienst uit de kapel van het kasteel werd overgebracht naar de kapel van Lathum. In lathum fungeerde in 1363 in de kapel Gorssen van Campen als pastoor(?). De geestelijken, werkzaam in deze kapel, waren gehoorzaamheid verschuldigd aan de pastoor van Rheden, want:
"Lathem est filiaal in Reeden."
Twee vicariën van de verwoeste slotkapel van Baer werden naar de parochiekerk van Rheden overgebracht. Hoewel er enig misverstand is over de namen, moet worden aangenomen dat dit de vicariën St.Maria en St.Catharina zijn geweest, welke ongeveer 1728 verenigd werden tot één fundatie. Bij akte van 1 oktober 1759 - Gelderse Rekenkamer inv.nr.1250 - wordt gezegd dat zij:
"... eertijds (was) gefundeert in de Slot-capelle van Baer en Lathum, maer in den jaere 1520 op Petridag ad vincula (= 1 augustus) door vrouwe Magdalena, gravinne tot Egmond gebore gravinne van Weerdenburg provisioneel gegeven (was) in de kerck tot Rheeden ter tijd en wijle totdat de voors. capelle wederom sal gerepareert en gebouwt sijn." Tot herbouw is het echter nooit gekomen. Omstreeks 1532 werd de buurschapskapel van Lathum een zelfstandige kerspelkerk. Dit was mogelijk omdat de Rhedense pastoor Rutger Boeve, deze scheiding op eigen houtje heeft doorgedrukt, omdat hij een 'oomzegger' - Thomas Boeff - tot pastoor benoemd wilde zien. Alles zonder toestemming van de abt van de St.Paulusabdij en de kerspellieden van Rheden. In 1566 was Rodolf Kerckhoff pastoor te Lathum. Na de scheiding dienden kerkmeesters, koster en gemene naburen van het kerspel Rheden een verzoekschrift in bij de Landschapsvergadering te Arnhem. Zij stelden daarin dat het dorp of de buurschap Lathum over de 100 jaar tot het kerspel Rheden heeft behoord. Bovendien was verzuimd een schadeloosstelling toe te kennen aan de kerkfabriek (= parochiekerk) en aan de koster. Zij vragen om uitbetaling van achterstallige verplichtingen en een regeling (= genoegdoening) voor de toekomst als de afscheiding niet ongedaan gemaakt kan worden. Wat de landdag heeft beslist, is niet bekend, maar Lathum bleef een zelfstandige parochie.
* Op welke wijze Rheden tot de Hervorming is overgegaan is niet precies na te gaan. Wel dat op 31 mei 1583 de Gelderse Synode bijeen kwam te Doesburg en onder de vele aanwezige predikanten ook de eerste hervormde predikant van Rheden, Ds. Petrus Kinssius (Kintzius). Deze predikant richtte kort daarop een brief aan het Hof van Gelderland, waarin hij met zijn gemeente klaagde over het feit, dat de geërfden van Rheden een kosterschoolmeester hadden aangesteld, die:
".... niet van onsen gelove unnd religie was, mar ons gantz contrarie...."
De geërfden bezaten het recht de kosterschoolmeester aan te stellen. Wilde het Hof een andere kosterschoolmeester dan de gemeente voorstelde, dan moest dit lichaam ook maar voor het onderhoud van de man zorgen. Ds.Kintzius en de gemeente vroegen aan het Hof een aanstelling voor Krijn van Nuys als kosterschoolmeester. Dit voorval toont aan dat de hervormde gemeente toen nog maar een bescheiden groep was. De meerderheid van de geërfden van Rheden, zeker de invloedrijkste onder hen, waren nog rooms-katholiek.
De eerste predikanten blonken niet uit in kennis en levenswandel, Bepaald goed behuisd en ruim gesalariëerd waren zij ook niet. Een aantekening uit de Classis Arnhem laat hier iets van zien:
"1603 - Aenghesien Assuerus Hermanni (Holtzbugen) seer armelick van den sijnen tracteert wordt, heeft Classis constitueert, dat hij op den Aenstoot (Otterlo) transfereertt sal worden."
Naamlijst van predikanten
- 1580(ca.) - 1587 Petrus Kintzius. Vertrokken naar Putten.
- 1598 - 1607 Ahasverus Hermanni Holtzbugen: van Keulen. Vertrokken naar Otterlo.
- 1607 - 1612 Vacant Gem. door de predikant van Velp: Petrus Wassenberg.
- 1612 - 1636 Johannes Pey, kandidaat.
- 1637 - 1676 Arnoldus Creteer (Creterus), kandidaat.
- 1676 - 1722 Theodorus van der Steeg.
- 1722 - 1767 Everhardus van der Steeg. Op bijna 85-jarige leeftijd te Rheden overleden; op het koor begraven.
- 1768 - 1774 Ludovicus Schemkes, kandidaat. Vertrokken naar Nieuwe Tonge (Z.H.).
- 1775 - 1790 Willem Frederik Hachenberg, kandidaat. Vertrokken naar Oudshoorn (Z.H.).
- 1790 - 1826 Daniel Pieter Ross, kandidaat. Vertrokken naar Valkenswaard.
- 1826 - 1831 Johannes Diesel, beroepen van Otterlo. Vertrokken naar Rhenen.
- 1831 - 1841 Willem Laatsman, beroepen van Hurwenen. Vertrokken naar Maastricht.
- 1841 - 1844 E.H.W.Molemans, beroepen van Veenendaal. Vertrokken naar Hilversum.
- 1845 - 1885 J.F.W.Köningsfelt, beroepen van Melis- en Mariekerke (Z.). Emeritaat (na langdurige ziekte).
- 1885 - 1888 J.B.Wiersma, beroepen van Benschop. Vertrokken naar Amsterdam.
- 1888 - 1894 T.B.F.N.Faure, beroepen van Woudenberg. Vertrokken naar Apost. Gem. te Kortrijk (België).
- 1895 - 1926 J.C.van der Hoeven, beroepen van Dedemsvaart. Emeritaat.
- 1926 - 1951 J.H.Buinink, beroepen van Meppel. Emeritaat.
- 1951 - 1961 J.L.Couvée, beroepen van Rijperkerk (Fr.).Vertrokken naar Suameer (Fr.).
- 1958 - 1983 G.A.Waardenburg, (legerpredikant) beroepen als tweede predikant. Emeritaat.
- 1962 - 1970 J.de Ruyter, beroepen van Hallum, in de vacature J.L.Couvée. Vertrokken naar Amsterdam.
- 1972 - 1979 J.A.van Duyne, beroepen van Rotterdam (Zuid), in de vacature J.de Ruyter. Vertrokken naar Klarenbeek.
- 1980 - 1993 G.Bomer, beroepen van Witmarsum (Fr.), in de vacature J.A.van Duyne. Vertrokken naar Amersfoort
- 1984 - 1987 T.Buurma, beroepen van Eenrum. Deeltijdpredikant. Vertrokken naar Baflo
Op 4 juni 1990 gaan de Hervormde Gemeente te Rheden en de Gereformeerde Kerk Rheden - De Steeg samen in wat dan genoemd wordt 'een Samen-op-Weg' kerk, nu Protestantse Kerk in Nederland.
Als naam wordt gekozen 'Protestantse Gemeente te Rheden - (Dorpskerkgemeenschap).
Als predikanten zijn dan verbonden:
- 1990 - 1993 G.Bomer, beroepen van Witmarsum (Fr.), in de vacature J.A.van Duyne. Vertrokken naar Amersfoort
- 1990 - 1994 K.M.Heynis beroepen van Nunspeet vertrokken naar Nijmegen
- 1990 - 1996 P.A. van den Berg van Ger. Kerk Rheden vertrokken naar Duiven
- 1994 - 2001 L. Terlouw beroepen van Bodegraven vertrokken naar Veenendaal
- 1998 - 2011 E.H. Muth, beroepen van Bornheim (D) vertrokken naar Nijmegen
- 2002 - heden (2011) D.Floors, beroepen van Rosmalen
De rol van de ambtsjonkers in Rheden
Wie waren de ambtsjonkers en wat was hun functie? Het 'ambt' Rheden, in het kwartier van de Veluwe, bestond evenals nu de gemeente Rheden, uit zeven dorpen, waarvan er drie, te weten Spankeren, Rheden en Velp, een kerspelkerk bezaten. Tot Spankeren behoorden ook Dieren en Laag Soeren.
Om als ambtsjonker te worden gekozen moest men minimaal 20 jaar, later 22 jaar oud zijn, uit een geslacht stammen dat vóór het jaar 1500 tot de ridderschap behoorde, minimaal 25 morgen land in één ambt bezitten ter waarde van 12000 daalders en tenslotte in het kwartier van de Veluwe wonen.
Het is duidelijk in wiens handen het bestuur van het ambt dus lag. De functie van ambtsjonker hield in het besturen van het ambt, zowel burgerlijk als kerkelijk.
In Rheden vergaderden zij onder anderen in het nu verdwenen Veerhuis en in de herberg 'de Roskam'.
De ambtsjonkers legden aan de burgers belasting op:
- de 16e penning = ruim 6% van de zuivere opbrengst van land,
- de 9e penning = ruim 11% van de waarde van huizen. Uit de opbrengst van die belastingen financierden de ambtsjonkers onder anderen de traktementen van predikanten, schouten, kosterschoolmeester, enzovoort. Ook het onderhoud van de kerken en de 'wehmen', dat zijn de pastorieën, werd door de ambtsjonkers geregeld. Zelfs de kosten voor brood en wijn voor het avondmaal kwamen uit de kas van de jonkers. Kortom: 'Kerk en Staat' waren één.
Zo kreeg koster Schelkes, wiens grafzerk in het koor tegen de muur is geplaatst, een loon van f30,- per jaar.
De predikanten werden door de ambtsjonkers aangesteld. De procedure daartoe kunnen we reconstrueren aan de hand van een beschrijving van een vergadering te Velp, bij het beroepen van een predikant aldaar, in 1758. De klassikale vergadering, waar onder ds. Everhard van der Steeg uit Rheden, had een lijst opgesteld van 14 beroepbare predikanten, welke ter goedkeuring aan de ambtsjonkers, ter vergadering aanwezig, werd voorgelegd. De namen van de aanwezige ambtsjonkers waren: Baron van Eck - Heer van Overbeek te Velp, Baron van Spaen - Heer van Bouillon, (= Biljoen), Overhagen en Rosande, Baron van Rheden - Heer van Harreveldt.
Aan de ambtsjonkers werd gevraagd of zij aan de lijst iemand wensten toe te voegen - hetgeen niet zo was. Alle opgeroepen mannelijke lidmaten van Velp werden daarna tot de vergadering toegelaten en ook zij kregen de vraag of zij iemand wensten toe te voegen aan de lijst en zo niet, of zij met de voordracht akkoord gingen.
Daarop verlieten alle lidmaten de vergadering, waarna zij allen, hoofd voor hoofd, werden binnengeroepen om hun voorkeur uit te spreken voor een kandidaat. De klassikale vergadering, gehoord de lidmaten, stelde voor No.1 van de Lijst, in dit geval d’s. S.Wenselijk, te benoemen. Aan de ambtsjonkers werd goedkeuring gevraagd, waarna benoeming volgde. De gemeente mocht weer binnenkomen om de uitslag te horen.
De ambtsjonkers stelden voor elke kerk in het ambt kerkmeesters aan, die onder toezicht van de jonkers de kerk bestuurden. Alles moest ter controle en goedkeuring aan de jonkers worden voorgelegd: de rekeningen van de kerkmeesters en van de diakenen. De kerkmeesters waren zelfs niet vrij om kerkland te verpachten. De noodzakelijke doop-, trouw- en lidmaatboeken werden door de jonkers aangeschaft. In 1749 werd de kerk voorzien van bijbels en later ook van psalmboeken welke nodig waren na de invoering, in 1774, van een nieuwe psalmberijming.
De bevoogding door de jonkers leidde langzaam aan tot protestacties van de kerkmeesters en zelfs van de predikant. Rekening en verantwoording afleggen werd soms jaren uitgesteld. In 1776 stelde ds.W.F.Hachenberg (zie predikantenlijst) eigenmachtig enkele diakenen aan en controleerde de afrekeningen van de diaconie. De jonkers protesteerden - zij alleen hadden het recht ambtsdragers aan te stellen. De dominee trok er zich echter niets van aan. Maar op 2 mei 1776 trokken de jonkers de ambtstoelage ad f50,- van de predikant in. Toen haalde de dominee bakzeil en schreef een nederige brief, waarin hij beloofde zich aan de 'regels' te houden.
Hoe belangrijk de ambtsjonkers waren blijkt onder anderen ook uit het feit, dat zij in de kerk te Rheden een eigen bank hadden. Deze bank staat nu nog tegen de muur in de noordbeuk in het schip, van lofwerk voorzien en dragende de wapens van het geslacht Spaen van Ringenberg van Biljoen, rechtsboven, en aan de linkerzijde het wapen van Renesse van den Brink. De wapenspreuk van de van Spaens luidde: "Vivit post funera virtus". (de deugd overleeft de begrafenis (de dood). Het wapen van de van Spaens draagt een adelaar en een aantal ringen en het wapenschild van de Renesses draagt een leeuw met een aanziend gestelde kop.
'Kerkbank Brantsen'
De familie Brantsen van Rhederoord verzocht in 1769 een eigen bank in de kerk te mogen aanbrengen. De plaats van de bank is nu niet meer aan te geven. De kerkbijbels van deze familie - in leer gebonden, met koperen sloten - zijn nog in het bezit van de kerk. Het stuk dat over deze bank handelt is in het archief van Rhederoord aanwezig (Rijksarchief Arnhem no.553). Hierin wordt aan de ambtsjonkers gevraagd:.... een vaste bank, of gestoelte, in de kerk van Rhede voor sig en sijn aanhorigen te laten maken".
De plaats welke daarvoor is gekozen wordt aangegeven: ".... een bekwame plaats gevonden te hebben aan de tweede pijlaar aan de linker sijde van de predikstoel ....". Het stuk vermeldt dan verder, dat daarvoor dan wel een aantal plaatsen voor de vrouwen verwijderd moesten worden. Die plaatsen konden elders worden gesitueerd als de deur aan de zuidzijde zou worden verplaatst naar de westzijde en het verzoek eindigt dan met: ".... presenterende dit alles op sijn eigen kosten, sonder last van de kerk te sullen affectueren".
De ambtsjonkers beslisten goedgunstig met de woorden: ".... dat de tijdelijke Bezitters van den Huyse Rhederoord nu, en in 't vervolg dit gestoelte, als geattacheert aan de voorsijde Huyse en als vaste appendatie van dien, sonder daarvan gesepareert te mogen worden ....".
Conflicten over het recht op een bepaalde zitplaats zijn er ook geweest. In 1747 ontstond zo'n conflict over drie zitplaatsen: ".... ter rechtersijde van de preekstoel, waarvan de eerste soude wesen een Mekerenplaats en de twee overigen Heerdense-plaatsen".
Iedereen bemoeide zich ermee. De scholt meende dat het de zitplaatsen waren van de 'heeren Jonkers'. Een ander meende dat de bank bij het erf Heuven hoorde. Maar ook een burger van een aanzienlijke familie in Rheden - geparenteerd aan de Zadelhofs - liet zijn stem horen. De kerkmeesters vonden een oplossing en de jonkers beslisten. De burger toonde zijn dank aan de jonkers in een brief:
"Ik ondergeschreven bedanke de Heeren Jonkeren van den Ampte van Rhede dat Haar Hoogedelgeb. mij vergost hebben om te sitten in die bank in de kerke van Rhede daer ik al een wiell hebbe gesten genaemt de Heerdenbank verklarende derhalven geen recht anders aen te hebben als mij de Heeren Jonkers gegeven hebben om te sitten voor mijn leven. Actum Rhede den 29 Augustus 1747 A.den Duitsen."
(Brief uit het 'Register der Resollutien van de Heeren jonkeren des amps Rhede begonnen Den 29 july 1719'. Archief Gemeente Rheden). De Franse revolutie maakte aan het gezag van de jonkers een einde. Vrijheid - gelijkheid - broederschap waren de leuzen. In 1796 besloot de Nationale Vergadering dat Kerk en Staat gescheiden dienden te worden. Op 27 februari 1797 dienden zich op Biljoen twee predikanten aan, te weten die van Rheden, ds.Daniel Pieter Ross (zie lijst predikanten) en de predikant van Spankeren. Zij eisten van de ambtsjonker van Spaen afgifte van boeken en papieren rakende kerk en diaconiebeheer. Er is een hartig woordje gewisseld, maar uiteindelijk werden de bescheiden tegen ontvangstbewijs overgedragen. Een hoofdstuk in de kerk werd hiermee afgesloten en een nieuw tijdperk brak aan dat eveneens zijn problemen heeft gekend. Van de nu volgende lijst met namen van de ambtsjonkers is een groot gedeelte samengesteld met behulp van de verbalen van uitzettingen, van het resolutieboek der Ridderschap en uit de aantekeningen van 'De ridderschap van Veluwe':
Daem van Heerdt 1651 Johan van Meeckeren 1651 Varell van Delen 1651 Herman van Delen tot Spanckeren 1651 Jurrien van Lennep tot Biljoen 1654 Burchart van Arnhem tot Nederhagen 1657 Adam van Meeckeren 1658 Johan van Wiinbergen 1660 Johan van Arnhem tot Rosendael 1661 Paul van Arnhem 1661 Godert van Rheede, Heer van Middachten 1670 Coenraet van Wiinbergen tot de Glinthorst 1675 Wilt Johan van Broeckhuysen tot den Gelderse toren 1677 Godert Adriaen van Rheede tot Herreveld, 24 april 1705 Evert van Delen, 12 maart 1710 Frederik Wilhelm van Spaen tot Biljoen, 17 april 1711 Rutger van Hell, 24 maart 1718 Lubbert Adolf Torck 8 juni 1719 G.A.van Rheede, 15 april 1723 Reynder van Rheede tot Ginkel, 15 april 1723 Samuel van Eck van Overbeek, 24 maart 1724 Jan Peter van Renesse, 11 mei 1730 Willem van Broeckhuysen (luit.generaal), 19 april 1731 Alexander Diederik van Spaen, 19 april 1731 Wynant Maximiliaan Jacob van Renesse, 26 april 1736 Willem Jan van Dedem, 24 april 1738 Assuaar van Torck, 10 mei 1753 Coenraad Jan van Zuylen van Nyvelt, 15 mei 1760 Johan Frederik Willem van Spaen, 7 mei 1767 Jan Hendrik Peter Eleonard van Renesse, 5 mei 1768 Lubbert Pieter Adolph Torck, 19 april 1781 Willem Arent Torck, 8 mei 1783 Anthony Frederik Robbert Evert van Haersolte, 16 mei 1793.
Het Réveil en de Dorpskerk Rheden
Na de Franse revolutie, welke mede onder invloed van de rationalistische denkers stond, trad in de reformatorische kerken een verstarring op in het belijden. Tegen deze stroming ontstond in de jaren rond 1830 een geestelijke opleving in geheel West-Europa - Het Réveil.
In de officiële kerken kon men daarmee niet overal terecht en zo ontstonden er huisgemeenten, waar bijbelstudie werd bedreven en de gebedsgemeenschap werd ervaren. De stroming had zijn aanhang vooral in ontwikkelde, gegoede kringen. Enkele voormannen zijn: Da Costa, Capadose, Groen van Prinsterer. Later nog de bekende Otho G.Heldring te Hemmen, die vooral zijn aandacht richtte op maatschappelijk werk, evangelisatie en zending. De Heldringgestichten in Zetten zijn daar op heden nog voorbeelden van.
In die dagen was ds.G.Laatsman (zie lijst predikanten), predikant te Rheden. Hij voelde zich in Rheden geestelijk geheel thuis. Hier trof hij kleine gezelschappen (conventikelen) in piëtistische sfeer aan, die elkaar geestelijk trachtten op te bouwen, meer vanuit persoonlijke ervaringen dan vanuit de bijbel. Laatsman was een vurig prediker en boeren en burgers in Rheden zagen in hem een geestverwant. Maar Laatsmans invloed reikte veel verder dan Rheden. Rheden en omgeving begon bij veel invloedrijke families in het westen een aantrekkelijk rustoord te worden.
Velen uit de Réveilkringen kwamen hier met vakantie bij familie of kennissen. De 'Valkenberg' bijvoorbeeld werd bewoond door Matthijs Westendorp, een Amsterdams makelaar in effecten. Daar logeerden er velen bijvoorbeeld Da Costa, Willem de Clerq, de familie Boissevain. De freules van Hogendorp, familie van de bekende Gijsbert Karel van Hogendorp, die Koning Willem I terugbracht op de troon na de Franse overheerding, woonden op 'Klein Biljoen' in Velp, evenals baronesse Ursuline Philippine van Verschuer van de Nijmeegse Réveilkring. Vele anderen uit de kringen van het Réveil vonden op de 'Kruishorst', de 'Brink' en de 'Scherpenhof' onderdak.
Uit de 'particuliere aantekeningen' uit 1832 van Willem de Clercq blijkt dat hij over zijn contacten met de Gemeente erg teleurgesteld was. In de aangetroffen sfeer kon hij zich niet vinden. Maar het contact met ds.Laatsman was een verrassing. Naast Haagse, Amsterdamse en Nijmeegse Kringen ontstond de Rhedense Kring van het Réveil. Nauwe contacten ontstonden tussen de verschillende kringen.
Da Costa en Capadose werd toegestaan door ds.Laatsman 'te oefenen' (= te preken) in Rheden. Dat leverde ds.Laatsman een berisping op van het klassikaal bestuur van Arnhem.
Maar zoals het meer gaat, na het eerste enthousiasme kwamen er vragen en twijfels over de opvattingen welke zich binnen de Rhedense Kring manifesteerden. Zowel door de schone natuur als door de dominee moest men zich niet laten verleiden, zo luidde de waarschuwing van onder anderen Da Costa. Vooral toen ds.Laatsman zijn opvattingen over het leerstuk van de heiligmaking ging uitdragen, ontstond er verwarring in de relaties. In Kohlbrugge, een zeer omstreden predikant in die dagen, vond ds.Laatsman een medestander en zijn vurigste aanhangster was de eerder genoemde baronesse van Verschuer. In de Rhedense pastorie werd het fundament gelegd voor een hechte relatie tussen ds.Kohlbrugge en baronesse van Verschuer. In 1844 trouwden zij. Er ontstond in Nederland ook ernstige verwarring binnen de diverse Kringen. Nu eens werd Laatsman door de Clercq omschreven als de 'reus van Rheede, gewapend met een zwaard om alles weg te maaien en te kappen', maar dan weer erkende hij hem als 'broeder in Christus'. Hoezeer intussen Willem de Clercq zijn verblijf aan de Veluwezoom beviel, mag blijken uit de aantekeningen bij zijn vertrek in zijn dagboek:
"Vaarwel beminlijk oord, waar 't leven mij verrukte. Hier, waar de schoonheid zelf haar zegel nederdrukte, Beekhuizen, Rozendaal, gij, Sonsbeek, Rhederoord, 'k voer ver van uwe grond uw beeld nog dankbaar voort."
Tot een breuk in het Réveil is het niet gekomen, maar de 'Rhedense richting' verflauwde langzaam maar zeker. Op 21 september 1841 preekte ds.Laatsman voor de laatste keer in Rheden, wegens vertrek naar Maastricht. Met de 'Rhedense Kring' binnen het Réveil was het gedaan.
Custos (koster) - schoolmeester en zijn functie
De koster-schoolmeester was binnen de kerkelijke en burgerlijke gemeenschap een figuur die in zeer nauw contact stond met de bevolking.
In het hele scala van gebeurtenissen, vanaf de geboorte tot de dood van een mens, kwam je hem tegen. In Rheden is de kosterswoning lange tijd gecombineerd geweest met de lokaliteit waar 'school' werd gehouden. De kosterschoolmeester woonde direct naast of boven de school. De plaats daarvan is naar alle waarschijnlijkheid te zoeken aan de zuidzijde van de kerk.
De woning die gelegen is aan de zuidkant van de hoek Methorsterweg en Oranjeweg, is in het dorp bekend als de woning van koster Jansen (de kosterij).
In de kerk vinden we de 'bizondere' grafsteen van een legendarische koster, Johannes Schelkes (zie 'De taal van de kerkvloer). In een resolutie uit het jaar 1768 van de heren ambtsjonkers, waarbij twee leden van het geslacht Renesse tot den Brink en één van het geslacht Torck aanwezig waren, treffen we een verzoekschrift aan van voornoemde koster om: ".... wegens sijne hoge jaren en sedert den 4 meij 1704 sijn ampt na behoren had waargenomen, om sijn kleinsoon, genaemt Bernardus Schelkes .... tot sijn adjunct toe te voegen .... en hem verders tot custos en schoolmeester aan te stellen ...." De heren jonkers benoemden met ingang van 29 juli 1768 Bernardus Schelkes tot 'custos-schoolmeester'. Tegelijk met zijn benoeming kreeg hij een 'acte van aanstelling'. Uit de omschrijving van zijn functie lezen we de omvang en de betrokkenheid met de gemeenschap uit gebleken: ".... bekwaamheid, stigtelijke handel en wandel van den persoon van gemelde Bernardus Schelkes aangesteld tot adjunct custos, schoolmeester, voorlezer, doodgraver en doodbidder".
Over wat hij in al die functies moest doen verluidt het dan verder dat hij: ".... vlijtige sorg sal dragen, so omtrent het dagelijx houden der scholen tot onderwijs van de jeugd als in lesen, schrijven, rekenen gelijk mede in het onderwijzen van de beginselen des godsdienst, sowel des somers als des winters, sonder onderscheid. En de kinderen der behoeftigen so door de Diaconia onderhouden wordende voor niets daartoe admitterende".
Het onderhoud van de kerk, de boeken, de klokken en het uurwerk behoorde mede tot zijn taak. Na begrafenissen moest hij: ".... de doodbaren so ras de dooden daarmee begraven sijn, aanstonds te bergen en deselve niet buiten te laten staan". De dominee moest hij in hoge ere houden. En voor al zijn werk kreeg hij: ".... alle sodane tractementen en emolumenten, baten en profijten als waarvan aan hem een specificque lijst sal worden ter hand gesteld ...."
Aan de gemeente werd gevraagd: alle op, en ingesetenen des kerspels Rheden om voors. Bernardus Schelkes, daarvoor te erkennen en hem en dese sijne bediening, daar sulx nodig mogte sijn, in alles de behulpsame hand te bieden."
Uit enkele aantekeningen bij resoluties van de ambtsjonkers blijkt dat de koster ook werd ingeschakeld bij het bijhouden van de administratie, de burgerlijke stand betreffende. Zo moest ieder die bij overlijden van een familielid de taak kreeg de begrafenis te regelen, bij de koster opgeven welke dag en tijd het overlijden had plaats gevonden. Op niet nakomen van deze verplichting stond een boete van f5,-, waarvan de helft aan de kerk verviel. De koster moest van het overlijden aantekening maken in een daarvoor speciaal aangelegd boek (overlijdensregister). Elk kwartaal moest een gespecificeerde lijst met overlijdensberichten aan de officier van het gerecht worden gestuurd. De ambtsjonkers laten dan nog eens duidelijk weten, dat alle aantekeningen in het boek niet aan de tijdelijke koster toebehoren maar aan de kerk.
Blijkbaar ging de band met kerk en gerecht ook zo ver, dat de koster daarbij hand- en spandiensten moest verlenen. Het staat in de resolutiën zo verwoord:
"Jaarlijks aan den tijdelijken Custos tot Rheede voor 't bewaaren, schoonmaeken, sprijen van 't tafelkleet en inktkokers, leveren van pennen, inkt en papier op den gerigte tot Rheede gehouden, worden tegen behoorlijke quitantie te betaelen eene somme van drie gulden." Als wij nu de instructie voor de koster Keizer + van 16 mei 1946 vergelijken met hetgeen hierboven is geschetst, dan zijn er, afgezien van het verschil in taal, veel overeenkomsten. Hoewel de kostersfunctie niet meer was gecombineerd met die van schoolmeester, doodgraver en doodbidder, was het nog altijd een omvangrijke taak welke toen werd gehonoreerd met f750,- per jaar. Emolumenten als 'contributiën' bij huwelijksinzegeningen of buitengewone dagen verhoogden het salaris niet noemenswaardig. De kosten van f10,- werden verdeeld over kerkvoogdij f6,-, koster f2,- en organist f2,-. Het bijhouden van doop-, trouw- en lidmatenboek was ook kosterswerk. Ook het innen van de kwitanties van de verpachte plaatsen. Wie daarover en over nog andere zaken, zijn afkeer van het handelen van de kerk(voogdij) uitspreekt, dient te bedenken, dat alles in de tijd moet worden beoordeeld.
De volgende resolutie van de ambtsjonkers uit 1761 laat daarover enig licht schijnen: ".... vermits de respectieve kerken niet alleen slegt gedoteert (= van middelen voorzien) sijn, maar dat het daarenboven redelijk is, dat er iets van de sitplaatsen in de kerken door de eigenaren ten profijte van de kerken wierd gegeven."
De heren ambtsjonkers gaan dan onderzoeken hoeveel in andere kerken en ambten daarvoor wordt betaald. Hier ligt blijkbaar de wortel van het latere gebruik, jaarlijks zitplaatsengeld te laten innen door de koster. Het was één van de bronnen van inkomsten van de kerk(voogdij).
Naarmate de democratisering in de maatschappij, vooral na de Tweede Wereldoorlog voortschrijdt, wordt deze handelswijze steeds meer als onwaardig gevoeld. Maatschappelijke processen worden in het leven van een kerkelijke gemeente niet zo snel gevolgd door wijzigingen in het beleid. Maar tenslotte is ook in de Dorpskerk het gebruik dat een rood lichtje aan de preekstoel aangaf dat de zitplaatsen al of niet vrijgegeven waren, afgeschaft.
De functie van koster is in de Dorpskerk sinds de zeventiger jaren een zaak van de gehele Gemeente: gemeenteleden vervullen bij toerbeurt de functie van hulpkoster tijdens de diensten.
Het is helaas niet mogelijk een lijst met namen van kosters te laten zien, die tot aan de jaren zeventig van deze eeuw, in loondienst stonden van de kerk. Enkele kunnen echter worden genoemd: Hendrick Goessens, overleden 14 april 1620, Elias van Laekmond, genoemd in 1701, Johannes Schelkes, van 4 mei 1704 tot 18 juli 1774, maar sedert 1768 geen schoolmeester meer, Bernardus Schelkes, 29 juli 1768 hulpkoster, sedert 18 juli 1774 koster en schoolmeester, wordt genoemd in 1795, Jan Koestapel, genoemd in 1797, Nijenhuis, Jansen, 1900 / 30-8-1934, C.J.Keizer, 1-9-1934 / 1952? J.J.Vos, october(?) 1952 /1970?; de laatste in vaste dienst zijnde koster.
Uit het kerkelijk leven in het dorp tussen 1750 en 1900
Het kerkelijk archief is in bewaring gegeven bij het Gelders Archief te Arnhem ( www.geldersarchief.nl ). Daar zal ook de inventarisatie plaats vinden. Een zeer tijdrovend werk. Er is nu nog geen inzicht welke gegevens precies in dit kerkelijk archief aanwezig zijn en hoever die teruggaan in de tijd. Om toch een indruk te kunnen geven van het kerkelijk leven in een bepaalde periode, hebben wij gebruik kunnen maken van :
zie ook http://home.zonnet.nl/jhbruger/bronbewerkingen/bronbewerkingen.html
afbeelding van het 'Aentekenboek der Ledematen in de kerk te Rheden.
Een deel zijn van de kerk, er bij horen, wordt treffend aangegeven door de naam 'ledematen'. Christus is het Hoofd der kerk en de gelovigen zijn de ledematen van het Lichaam van Christus. Het latere woord lidmaten en nu zelfs eenvoudig lid, is veel minder beeldend.
Al direct bij het begin van dat boek staat:
"Dit boek is aengelegt op order van den Hove van Gelderland in 't jaer 1772."
Kerk en Staat waren toen één. Tot de invoering van de Burgerlijke Stand in 1812, werden gegevens van de bevolking bijgehouden door de functionarissen van de kerk. Geboorte, doop, bevestiging tot lid, huwelijk en overlijden werden in de daartoe speciaal aangelegde boeken opgetekend en vanwege de overheid jaarlijks gecontroleerd. Ook nu nog houdt de kerk lidmaten-, doop- en trouwboeken bij.
Van genoemd boek is ook een 'contra-boek' aanwezig - een kopie dus. Origineel en contraboek werden door verschillende personen bijgehouden. Dit blijkt onder anderen uit de handschriften, afwijkingen in de spelling van namen en in de redactie. Het origineel zal door de predikant zijn bijgehouden, hetgeen uit de volgende aantekening is af te leiden:
"Op den 18 Junij deses jaars 1775 begon ik, Willem Frederik Hachenberg, als beroepen en bevestigt predicant het Heilig dienstwerk in de plaats van den Weleerw. Zeer Geleerden Heer Ludov.Schemkes nu predicant in de Nieuwe Tongen."
In het contraboek staat deze aantekening niet en de kosterschoolmeester zal dan ook wel degene zijn geweest die met fraaie letters dit boek bijhield. In het ledematenboek staan dus vermeld de mutaties die in de dorpsgemeenschap hebben plaatsgevonden. Wie is overgekomen, vertrokken en aangenomen (als ledemaat)? Om met dit laatste te beginnen: Het aannemen en bevestigen van nieuwe leden der kerk vindt nu plaats met Pasen of Pinksteren. Uit het ledematenboek blijkt, dat dit vroeger het hele jaar door plaats vond. De aantallen waren zo groot dat dit ook wel zo moest gebeuren.
Na de scheiding tussen kerk en staat stelde de kerk zelf ambtsdragers aan: kerkvoogden, ouderlingen en diakenen. Vanaf de intrede van ds.Laatsman in 1831 (zie hoofdstuk Het Réveil en de dorpskerk), staan in het contraboek de namen van de ouderlingen vermeld. De gegevens van dit boek gaan tot 1903. Vanaf 1831 tot 1903 is een lijst samen te stellen van ambtsdragers (ouderlingen) aan de hand van dit contraboek. Het zijn namen van personen, waarvan vele nazaten ook nu nog in onze dorpsgemeenschap wonen en zich betrokken voelen bij het wel en wee van de kerk. Bij deze namen kunnen ook Steegse namen voorkomen omdat de grens tussen Rheden en De Steeg toen nog lag over de Diepesteeg.
Lijst met namen van ambtsdragers (ouderlingen)
Gerrit van Heuven 1833-1836 Jan van Zadelhoff 1835-1850 Lubbertus Wentink 1836-1844 Martinus Frederiks 1838-1855 Helmich Zwakenberg 1840-1844 Gerrit Menthen 1844-1864 C.Lamers 1854-1861 D.Bod 1862 J.Scheffer 1863-1872 E.Hagen 1864-1874 C.F.Groenewoud 1865-1873 A.Brouwer 1868-1873 H.Erfman 1873-1878 H.V.Jansen 1874-1886 C.Lamers (zoon?) 1875-1894 ... Daamen 1876 G.Hupkes 1879-1903 A.van Essen 1880-1903 D.G.Menthen 1885-1893 B.Limpers 1886-1888 J.W.Moll 1889-1897 E.Hagen (zoon?) 1896-1899 S.Henny 1898-1902 ... Groenhoff 1900-1903
Deze lijst is zeer onvolledig, er zijn zeker ouderlingen geweest welke niet bij de aanneming van nieuwe leden aanwezig waren. Een enkele maal troffen we ook de aantekening aan: ".... in aanwezigheid van alle ouderlingen ....", echter zonder vermelding van namen.
Uit een toelichting welke bij enkele inschrijvingen werd geplaatst, valt iets op te maken over de situatie in het dorp.
"Aengenomen op 26 april 1773 Derk Bodde J.M. (= jonge man), geboren te Rheden en wonende te Worth-Rheden, zijnde stekeblind, dog met veel roem zijne belijdenisse gedaan hebbende."
Nog altijd is Worth-Rheden niet hetzelfde als Rheden in de ogen van velen. Worth-Rheden was destijds een zelfstandige buurschap en de grens liep van noord tot zuid langs de Massenweg.
De kerk zag toe op de handel en wandel van zijn leden. De volgende toelichting spreekt voor zichzelf: " 1800 junij 14 Maria van Herikhuizen, of Nieuwenhuis door Depp.cl. (= departementale classis) gecensureerd van het avondmaal om hooggaande laster, tot betooning van berouw en beterschap."
En deze toelichting: "1772 aengenomen Antoni Beumer - man van Elsken Jansen, Rooms zijnde, geboren en wonende op De Steeg. N.B. Deze beloofde op nieuws alle sijne kinderen in de gereformeerde Religie te sullen opvoeden." (gereformeerd = hervormd). * "1900 overgekomen uit de Dolerende kerk te Dieren met attestatie en hier op beantwoording van de vragen der belijdenis door den Kerkenraad dezer gemeente als lid erkend: Gerritje Smeenk."
De afscheiding uit de Ned.Herv.kerk begon in 1834 met de Christelijk Gereformeerde groepering. In 1866 volgde de groepering Nederlands Gereformeerde kerk. Deze twee groeperingen verenigden zich in 1892 tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. In de volksmond beter bekend als de Dolerende Kerk, de broeders en zusters van de kerk waarmee de Hervormde Kerk nu 'samen op weg' is gegaan onder de nieuwe naam van Protestantse Gemeente te Rheden en dus weer een eenheid vormend. * Te midden van een overwegend protestantse gemeenschap zal de uitspraak: "Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen", wel eens een rol hebben gespeeld. Zou dat zo geweest zijn bij: "Catharina Tijssen - huisvrouw van Jan Welmers - geboren en wonende op De Steeg zijnde van den Roomschen godsdienst, overgegaan tot de Hervormde Kerke. 29 april 1774"? * De volgende aantekening is speciaal voor hen die bijzondere interesse hebben voor allerlei stromingen in de protestantse eredienst: "In 1886 als lid aangenomen D.Rhebergen en D.J.Jansen, de laatste werd bij hare bevestiging ook op plechtige wijze gedoopt, dewijl haar als kind van 'derbeïstische' ouders de kinderdoop niet was toegediend."
In Handelingen 14 worden de reizen van Paulus beschreven. Hij komt daarbij ook in de plaats Derbe (Klein-Azië). Vele volwassenen werden gedoopt. De kinderdoop kende men toen nog niet. De groepering zou kunnen worden vergeleken met de doopsgezinden. Enkele principes van die stroming zijn: verwerping van de kinderdoop, weerloosheid, stil deemoedig christelijk geloofsleven, vorming van zelfstandige gemeenschappen naar het voorbeeld van de gemeente ten tijde van de apostelen.
Aangetekend als ingekomen: "Nina Emlijn Peacock en Petronella Reinalde Bligh Peacock, gedoopt en aangenomen te Luik (België) 6 april 1892." Zij woonden op het buitengoed 'Scherpenhoff'. Nina en Petronella zijn in 1893 meerdere malen in Worth-Rheden gesignaleerd met hun schetsboeken. Een nu verdwenen boerderij, die gelegen was aan het begin van de Brinkweg en waar als laatste de familie Van 't Hekke woonde, heeft de belangstelling getrokken van de dames. Daaruit ontstond een aquarelletje 'De oude Karn' - 1893. 'De oude Karn' was de rosmolen van de heer Groenewoud, die daar toen boerde. Het paard draaide zijn rondjes en dreef de karn aan. Het schilderijtje is er nog, maar de boerderij heeft de strijd met de tijd en niet doorgegane bouwplannen moeten opgeven en is in 1981 gesloopt. Nina Peacock is op 18 mei 1934 begraven op het tot de kerk behorende kerkhof aan de Pinkelseweg. Zij werd bijgezet in het familiegraf aldaar. Haar moeder, mevrouw Peacock-Nuwendam, werd een jaar later aldaar begraven. Het buitengoed 'Scherpenhoff' bestond al in 1772, want toen was: "Derkjen Janssen J.D. (= jonge dochter) geboren te Hengelo ....", er dienstbode. Zij werd in dat jaar ingeschreven als lidmaat, evenals Gerrit Jan Krieger, die tuinman op het buitengoed was. * Veel voorkomende namen in ons dorp zijn: Jans(s)en, Zweers, Liet, Dorland, Bosbeld en Beumer. Volgens het telefoonboek spant de naam Jansen verreweg de kroon. Behalve de namen Dorland en Liet komen deze namen ook al voor in het oudste deel van het ledematenboek (1772). Wel vinden we: "1772 overgekomen den 23 september Alexander Leith, met att(estatie) van Deventer getekent door ds.Binnenvest. Met att(testatie) na Zutphen Den 25 februari 1773."
Zo'n mutatie valt op door de vreemde Engelse naam van de ingekomene. De stamboom van de familie Liet vermeldt als stamvader: Johan Leith, op 5 november 1771 gehuwd met Aleida Bethmer. Op 10 mei werd in Zutphen hun zoon Derk geboren. Deze Derk trouwde op 11 december 1808 in Rheden met Geesken Matser, geboren in Rheden in 1784. De Rhedenaren zullen met de Engelse uitspraak van de naam Leith moeite hebben gehad. De naam zal in het ledematenboek fonetisch (= zoals men het uitspreekt) zijn genoteerd. Alexander Leith trok zich volgens de aantekening terug op Zutphen. De oorsprong van het geslacht Leith ligt in Schotland.
Besluit
De inwendige restauratie in de 70-er jaren is mede ingegeven door het inzicht, dat een grotere betrokkenheid bij de verkondiging gewenst is. Een tendens, welke in het gehele maatschappelijke leven merkbaar wordt. De mondige wordende mensen laten zich meer en meer horen.
Een gebouw waarin de zitplaatsen bestaan uit niet verplaatsbare banken, vormt een belemmering voor grotere betrokkenheid van de Gemeente bij de eredienst en voor de geschiktheid voor passende culturele activiteiten.
Bij de bouw van nieuwe kerken houdt men daarmee rekening en worden minstens bijruimten gesitueerd.
Bij een monument als de Dorpskerk kon zoiets alleen verwezenlijkt worden door verwijdering van de vaste banken in koor en schip, behalve die in de zijbeuken. Na rijp beraad in de restauratiecommissie en in overleg met en met goedkeuring van Monumentenzorg, is dit in de Dorpskerk gebeurd. Niet iedereen - en met name de oudere dorpsbewoners - heeft deze verandering toegejuichd. Geslachten lang hebben ze de Dorpskerk gekend zoals hij was, vol vaste banken, waar men zijn vaste plaats had. Nu herkent men de kerk en zijn plaats niet meer. Dit zowel in letterlijke als in figuurlijke zin.
Toch zal er bij de ouderen begrip moeten zijn voor de veranderingen. Elke tijd vraagt zijn aanpassing. Wie deze pagina goed leest, zal niet anders dan veranderingen in het lange leven van de kerk zien. Dat is goed, dat getuigt van leven!
Het grote aantal vrijwilligers dat maandenlang heeft gewerkt aan deze restauratie, kan niet worden vergeleken met 'beeldenstormers', maar komt de eer toe, de tijd te hebben begrepen en daarvoor te hebben gewerkt. Zij zullen de laatste zijn die zeggen, dat zij daarbij geen fouten hebben gemaakt. Wie echter het geheel overziet en rustig het fraaie en evenwichtige interieur van de Dorpskerk op zich laat inwerken, die zal in de kritiek mild zijn. Die zal zich met de volgende generatie inspannen voor plaats en functie van het laatste monument in Rheden en zich daarbij de eigen verantwoordelijkheid ervoor sterk bewust zijn.
De culturele werkgroep "Groep X' geeft gestalte aan de gedachte, dat een monument als de Dorpskerk - naast de eerste functie voor de eredienst - ook beschikbaar kan zijn voor culturele evenementen, passend in dit gebouw.
Zij hoopt dat met deze uitgave velen in ons dorp (Rheden)opnieuw zullen worden betrokken bij de centrale plaats van de kerk in ons dorp.
Externe links
Afbeeldingen
Exterieur
Interieur
Bronvermelding
Bij het samenstellen van deze pagina van reliwiki is gebruik gemaakt van:
- Artikelen van dr. A. Johanna Maris, in Gelre, deel LIII, 1953: a: 'Aantekeningen betreffende de kerk en den Hof der Utrechtse St.Paulusabdij te Rheden', b: 'De verheffing der Lathumse Kapel tot kerspelkerk van Baer en Lathum'.
- Mededelingen van de Oudheidkundige Kring 'Rheden-Rozendaal', maart 1976, no.59: 'De Rhedense Kring en het Réveil', door dr. I.H. Enklaar. - 'Tussen Piëtisme en Réveil', door P.N. Holtrop-Ropidi, Amsterdam 1975. - 'Rhedens Verleden', door H. Kerkkamp. Uitgave Oudheidkundige Kring 'Rheden-Rozendaal', 1960. - Rijksarchief Arnhem: a: archief Rhederoord, b: archief Middachten. - Archief Gemeente Rheden: 'Register der Resolutiën van de Heeren jonkeren des Amps Rhede begonnen den 29 july 1719'. - Rijksdienst voor de Monumentenzorg. - 'Tin en Tinnegieters in Nederland', door B.Dubbe. Uitgave 'De Tijdstroom', Lochem. - 'De Klokkengieters F. en P.Hemony', door A.Lehr. 1959. - Artikel van A.Dorgelo, in Gelre, deel LX, 1960: 'De Klokkengieters Van Trier en hun werk'. - Gelre no.28, Gelders zilver-tentoonstelling, museum Arnhem, 12 juni/4 september 1955. - 'Les poinçons de garantie internationaux pour l'Argent', door Tardy. - 'Schoonheid in beeld', (25 Eeuwen Europese Kunst), Unieboek Bussum, 1978. - 'Kunstgeschiedenis', L.O.I.,B.6, pag.2. - 'Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutphen tot op den slag van Woeringen, 5 juni 1288', ('s Gravenhage 1872-1876). - Mededelingen van inwoners van Rheden. - Dirk Moolenaar Eenrum