Ottersum, Kleefseweg 9 - Maria Roepaan
Uit Reliwiki
Algemene gegevens | |
---|---|
Naam kapel: | Kapel Maria Roepaan |
Genootschap: | Rooms Katholieke Kerk |
Provincie: | Limburg |
Gemeente: | Gennep |
Plaats: | Ottersum |
Adres: | Kleefseweg 9 |
Postcode: | 6595NK |
Inventarisatienummer: | 13327 |
Jaar ingebruikname: | 1882 |
Architect: | Franssen, C.J.H. |
Huidige bestemming: | cultureel centrum |
Monument status: | Rijksmonument 504497 |
Geschiedenis
Grote neogotische kloosterkapel met dakruiter, en belangrijke grote serie glas-in-loodramen in zijwanden en koor. Onderdeel van groot kloostercomplex.
Klooster en kapel buiten gebruik, verbouwd tot cultureel centrum 1995.
Deze voormalige kapel kan ook worden gehuurd voor "feesten en partijen".
- 2020 - Stond te koop en is verkocht.
- 2023 - Onverminderd vinden in deze kapel, met de naam Roepaen, af en toe concerten plaats.
Monumentomschrijving Rijksdienst
Voormalig kloostercomplex (`Kulturkampf-klooster') van de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid te Munster, bestaande uit een restant van de eerste voorbouw (zogenaamd SCHOOLHUIS uit 1897-1899, eclectisch ontwerp Th. Jaspers te Goch), een verbindingslid met trappenhuis, een tweede voorbouw (`Herrenhaus') met hoofdingang, kloos- tergangen, eenbeukige kapel in neogotische stijl (laat-gotische Nederrijnse invloeden) met daaronder voormalig schoolgebouw en achterbouw (zogenaamd Zusterhuis) gebouwd in 1908-1909 naar ontwerp van C. Franssen (1860-1932). De kapel bezit een complete cyclus gebrandschilderde ramen uit atelier W. Derix te Goch (1895 en 1909-1910).
Het markante, rijzige laat 19de- en vroeg 20ste-eeuwse kloostercomplex is gelegen ten oosten van het dorp Ottersum op een heuveltje in het stroomdal van de Niers op de rechteroever, langs de doorgaande weg naar Duitsland. De forse contouren van het complex bepalen het beeld in de wijde omgeving. De gevel van het complex aan de straatzijde is gericht naar het zuiden en kijkt uit over het stroomdal van de Niers. Het huidige kloostercomplex is gebouwd in twee fasen (1897-1899 en 1908- 1909), maar de geschiedenis van de plaats en een deel van haar naam (`Roepaan') gaan verder terug.
Blijkens oude kaarten en oude afbeeldingen was de herberg/hoeve Roepaan sinds de late 18de eeuw uitgegroeid tot een forse T-boerderij. In 1881 werd het goed door de familie Van de Loo aangeboden aan de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid (moederhuis te Munster).
In 1882 betrokken de eerste zusters het complex en werd de naam op toepasselijke wijze omgedoopt in `Maria Roepaan'. Men begon met een bewaarschool, een handwerkschool en ziekenverpleging. Al snel werden in het complex ook weesmeisjes ondergebracht. Er werd een pensionaat opgericht, waarin meisjes werden opgeleid in de huishouding. Op het hoogtepunt van de geschiedenis van het klooster, in 1917, telde het complex ongeveer 300 inwoners. De meeste van hen kwamen uit Duitsland vanwege de Kulturkampf, waardoor Duits op het klooster de voertaal was.
In 1882 begon men met de sloop van het achterhuis van de boerderij. Hiervoor in de plaats kwam een gang met bijvertekken, zoals een keuken, een refter en een eetzaal voor kinderen. Ook werd een kapel gesticht, aanvankelijk in `de goede kamer'. Het oude voorhuis aan de straat werd in stijl aangepast. In 1887 werd de grote schuur ten oosten van de boerderij verbouwd tot twee klaslokalen, een handwerklokaal, een strijkkamer, wasserij en andere kamers. In 1890 werd de eerste steen gelegd voor de bouw van een Lourdesgrot in de tuin, waarvoor de slakken afkomstig waren uit de oven van Ibbenburen in Westfalen.
Een belangrijke fase in de bouw van het klooster ving aan in 1897, toen architect-aannemer (`Baumeister und Unternehmer') Theodoor Jaspers uit Goch begon met de bouw van een groot schoolhuis aan de Kleefseweg, ten oosten van de oude boerderij. In het voorjaar van 1899 was dit bouwdeel gereed. In 1898 werd het kerkhof aangelegd.
In 1904 had men weer plannen voor uitbreiding, waarvoor uiteindelijk in 1908 de Tegelse architect Caspar Franssen werd ingehuurd. Franssen breidde het toch al indrukwekkende front aan de Kleefseweg aan de westzijde verder uit door middel van een verbindingslid en vervolgens een hoger vierlaags hoekblok, het `Her- renhaus'. Hierdoor ontstond een zeer monumentaal opgezet straatfront. Tegen de achtergevel van dit hoekblok liet hij een hoge kapel aansluiten (wijding 18 mei 1909 door directeur Wienken van Munster) met onder de kapelruimte nog twee verdiepingen (een lokalengedeelte en souterrain). Aan de oostzijde plaatste hij tegen de zijgevel van de kapel een overwelfde gang met daarboven nog een lagere, vlak gedekte gang. Deze gang gaf toegang tot de lokalen onder de kerk en de gang daarboven tot de nevenruimten van de kapel. Het hoekblok kreeg tevens tussen de voorbouw en de aansluiting van de kapel dwarsgeplaatste gangen, die aan de oostzijde samenkwamen bij een trappenhuis, opgenomen in de achterbouw van het verbindingslid tussen het hoekgebouw van Franssen en het oudere blok van Jaspers. Deze dwarsgangen met terrazzovloeren gaven toegang tot de kapel en de ruimten in de voorbouw.
De gang naast de kapel leidde tevens naar een fors gebouw dat op het achterterrein is gelegen en dat deels aansluit op de koorsluiting van de kapel. Dit fors drielaags, langwerpig rechthoekig gebouw kreeg de functie van keuken en zusterverblijf (Zusterhuis).
Het voorgebouw van Franssen aan de straatzijde, staat bekend als het `Her- renhaus'. Dit huis staat op de plaats waar het oude voorhuis van de boerderij Roepaan heeft gestaan. Op een briefhoofd uit de tijd is het oude huis in verbouwde staat nog te zien, met daarachter de kloosterge- bouwen uit 1882 en de spits van de eerste kapel. In 1909 is tevens de rest van het in de jaren 1882-1883 gebouwde kloostergedeelte met kapel gesloopt. Tegen de achtergevel van het grote gebouw (schoolhuis) van Jaspers sloot een langwerpige tweelaags vleugel (15 vensterassen diep) aan met een uitbouw met ingang en balkon.
Het gebouw van Jaspers was wat betreft de hoofdvorm te vergelijken met Duitse 18de-eeuwse barokpaleizen met de in feite on- Nederlandse hoge gebroken kap. De uitvoering met segmentboogvensters, lisenen onderling verbonden door schijnboogfriezen en tuitvormige topgevels met spitsboognissen (bij de hoekrisalieten getrapte spitsboognissen) en overwelfde portiek met segmentboogopeningen op bakstenen pijlers is echter neogotisch.
Franssen sloot in detail en opzet aan bij het oudere gedeelte van Jaspers en herhaalde in het Herrenhaus het motief van de risaliet met topgevel, ook met getrapte spitsboognissen. Ook het overwelfde portiek bij de ingang herhaalde Franssen van het gebouw van Jaspers. In het interieur sloot Franssen tevens aan bij de door Jaspers gekozen vormgeving, met name bij de aansluiting van zijn gangenstelsels op de dwarsgangen, welke het - schoolhuis van Jaspers doorkruisten. De gangen van het schoolhuis zijn door brand in 1945 verwoest maar oude foto's geven nog een beeld van het uiterlijk ervan. Daaruit wordt tevens duidelijk dat Franssen de gangen met graatgewelven heeft gekopieerd van Jaspers om een samenhangend interieur te krijgen dat op harmonische wijze op elkaar aansloot. De vormgeving van deze gepleisterde gangen is ook niet gebruikelijk voor architecten van de Nederlandse neogotiek, en zeker ook niet voor Franssen (gebruikelijk waren in die tijd gangen met gotische kruisribgewelven in schoon werk uitgevoerd), en moeten eerder worden gezien als een relict van de door Duitse neogotiek beinvloedde Theodoor Jaspers. Helaas ging bij het oorlogsgeweld ook een fraai glas- in-lood raam in de oostgevel van het schoolhuis, aan het einde van de dwarsgang van het gebouw verloren. Dit raam had blijkens een oude foto een voorstelling van Christus, omringd door kinderen (`laat de kinderen tot Mij komen').
Opmerkelijk is verder dat C. Franssen voor de kloosterkapel gebruik maakte van de Nederrijnse laatgotiek, terwijl hij bij zijn kerken bij voorkeur gebruik maakte van de vroege Franse gotiek als voorbeeld en inspiratiebron. Bij de kapel zien we echter flamboyante traceringen, een Nederrijns netgewelf en voor de late Nederrijnse gotiek kenmerkende weelderige bladkapitelen, met sterk omkrullende bladeren van een type dat we ondermeer kennen van de Stevenskerk te Nijmegen, de Dom van Xanten en de Petruskerk van Kranenburg. Mogelijk heeft hij op verzoek van de opdrachtgeefster, welke sterke banden had met Duitsland (ook tot uiting komend in het contact met Duitse kunstenaars als Jaspers en Derix), de Nederrijnse, en ook dus voor dit gebied van oudsher inheemse (laat)gotische stijl tot voorbeeld genomen; anders zijn deze voor het werk van Franssen eigenlijk vreemde stijlkenmerken niet te verklaren.
Na de bouwactiviteiten op Roepaan, geleid door C. Franssen was een groot, bijna carrevormig kloostercomplex ontstaan. Vanuit de bijna geheel door hoge bebouwing omsloten binnenhof was rechts achter een doorsteek naar de tuinen achter het complex met daarin ondermeer de Lourdesgrot (weer verdwenen) en het kerkhof.
Het klooster heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar geleden, waarbij het oudste gedeelte van Jaspers nagenoeg geheel door brand, aangestoken door de Duitse troepen op 2 februari 1945, werd verwoest. Ook de kap met dakruiter op het schip van de kapel ging door deze brand verloren en daarnaast de kappen van het `Herrenhaus' en het verbindingslid. In 1949 werd als eerste het dak van de kapel herbouwd (echter zonder dakruiter) en werd tevens begonnen met het herstel van de gebouwen. De ingestorte gewelven van de gangen in het schoolhuis werden niet meer hersteld. Het verwoeste schoolhuis van Jaspers werd dan ook maar zeer ten dele behouden, waarbij de bewaard gebleven delen voorzien werden van platte daken en nieuwe zijgevels met binnen een geheel nieuwe indeling. De diepe tweelaags uitbouw achter het school- huis verdween ook in zijn geheel, waardoor in feite hoofdzakelijk de door C. Franssen gebouwde delen behouden bleven.
Het complex heeft vanaf 1951 tot 1974 dienst gedaan als onderdak voor geestelijk gehandi- capte kinderen. Tijdelijke leegstand en jarenlang gebruik door krakers hebben tot begin jaren negentig bijgedragen tot verder verval.
Beschrijving
In grondvlak is het thans een U-vormig complex, met aan de zuidzijde aan de straat de voorvleugel (bestaande van west naar oost uit het vier verdiepingen hoge `Herrenhaus', het drie verdiepingen hoge tussenlid en tenslotte de restanten van het schoolhuis), haaks hierop (op het `Herrenhaus' aansluitend) de kapelvleugel aan de westzijde met aan de oostkant van de kapel een verbindingsgangengedeelte. Aan de achterzijde sluit op het koor van de kapel (dat in noordelijke richting wijst, de kapel is niet georienteerd) weer een dwars geplaatste noordvleugel aan met drie verdiepingen, het Zusterhuis.
Het voormalige SCHOOLHUIS, een groot rechthoekig gebouw van baksteen, had twee bouwlagen en in de voorgevel een brede middenri- saliet en twee smallere hoekrisalieten, voorzien van topgevels. Het geheel sloot af met een hoge `gebroken' kap, een mansardedak naar Duits model. In de brede middenrisaliet bevond zich de hoofdingang met een bordestrap en stenen portiek met overwelving op pijlers en gedrukte spitsbogen met een balkon op de verdieping.
De restanten zijn thans van een plat dak voorzien. Het linker gedeelte telt nog een souterrain en twee verdiepingen; bij het rechter deel ontbreekt de bovenste verdieping. De achtergevel van het restant heeft weer vensters als in de voorgevel (met bij de segmentbogen weer een segmentboogvormige bakstenen waterlijst met bloktandlijst). Het gedeelte dat nog twee hoofdverdiepingen bezit, heeft nog ter afsluiting een schijnboogfries. Van het bewaard gebleven deel van het voormalige schoolhuis vallen alleen de voor- en achtergevel onder de bescherming.
De voorbouw van Franssen (`Herrenhaus' en verbindingslid) werd tot in de details aangepast aan het gebouw van Jaspers, zodat het op het eerste gezicht niet opvalt dat er een verschil in bouwtijd is tussen deze delen. Franssen paste dan ook de lisenen met schijnboogfriezen toe en segmentboogven- sters met dezelfde 4-ruits stolpramen met 2-ruits bovenlichten en bakstenen waterlijsten met bloktandlijsten boven de segmentbogen. De souterrains bezitten getoogde vensters met 4-ruits stolpramen. Daarnaast werden ook het materiaalgebruik en de horizontale geleding van de gevels door middel van hardstenen waterlijsten voortgezet.
De bouwdelen van Franssen (`Herrenhaus', verbindingslid en Zusterhuis) kregen een afgeplat schilddak. De kapel heeft een zadeldak op het schip en een lager dak met schilden boven de sluitingszijden op het koor. Het koordak en het dak van het Zusterhuis zijn thans gedekt met leien, de overige met pannen (tuile du Nord pannen met een platte wel, oorspronkelijk ook leien).
De achtergevel van het verbindingslid van de voorbouw heeft een geheel asymmetrische indeling. In de souterrainverdieping bevinden zich weer lage getoogde vensters met getoogde 4-ruits stolpramen. De gevel heeft links een hoekliseen en boven, onder de gootlijst weer een schijnboogfries met doorgetrokken stijlen. In deze gevel spitsboogvormige trappenhuisvensters met glas- in-lood in een zandstenen tracering met driepasboog in de top. Bovenin bevinden zich twee lagere spitsboogvormige trappenhuisvensters, welke op een merkwaardige wijze het schijnboogfries onder de daklijst door- breken. Deze vensters hebben in de top houten traceringen, bestaande uit een driepasboog, met gesloten uitgevoerde boogzwikken. Deze boven- lichten hebben glas-in-lood.
Het trappenhuis in het verbindingslid heeft hardstenen treden, terrazzo optreden en een fraaie, rijk uitge- voerde smeedijzeren balustrade. De eerste vlucht van het trappenhuis, verlicht door twee spitsboogvensters met gekleurd non-figuratief glas- in-lood, heeft een overwelving met ribgewelven rustend op forse kraagstenen, versierd met omkrullende eikebladeren. Deze kraagstenen vertonen qua vormgeving sterke overeenkomsten met tijdens de late middeleeuwen in de Nederrijnstreek gehanteerde modellen.
Het `Herrenhaus' is door Franssen duidelijk uitgevoerd als een belangrijk hoekaccent en is dan ook - uitgezonderd de kapel - een verdieping hoger dan de andere hiervoor beschreven bouwdelen. De voorgevel heeft een symmetrische indeling en is monumentaal van opzet met een middenrisaliet met topgevel. Een forse bordestrap leidt naar een bordes voor de hoofdingang in de middenrisaliet op de eerste verdieping. De vloer van het bordes is uitgevoerd in terrazzo. Het bordes is overhuifd door een overwelfd bakstenen portiek, met muurpijlers en vrijstaande hoekpijlers met lijstkapitelen, onderling verbonden door segmentbogen. Het gewelf is een bakstenen vierdelig kruisribgewelf met natuurstenen geprofileerde ribben. De deurpartij is gevat in een segmentboognis. Het balkon hierboven heeft een bakstenen balustrade, met hoekpijlers welke weer een gewelf van een tweede portiek ondersteunen, uitgevoerd als het portiek eronder.
De topgevel, welke tot in detail is te vergelijken met de verdwenen topgevels van de hoekrisalieten van het schoolhuis is ook na de oorlog in licht versoberde vorm opnieuw opgetrokken bij de herbouw van de kap. De beide hoekdelen ter weerszijden van de risaliet hebben in alle verdiepingen twee segmentboogvensters van het hierboven beschreven type. De lisenen op de hoeken zijn boven verbonden door een schijnboogfries.
De linker zijgevel van het `Herrenhaus' heeft een asymmetrische indeling. De detaillering van de voorgevel is hier doorgezet. Een opmerkelijk element vormen de twee spitsboogvensters op de eerste en tweede verdieping geheel links. Deze vensters bevatten glas-in-lood ramen, welke afkomstig zijn van de voor de nieuwbouw van Franssen gesloopte linker zijgevel van het schoolhuis van Jaspers: op de begane grond met voorstelling van de Heilige Geest, voorgesteld als een duif, omgeven door florale motieven en op de verdieping een voorstelling van een gevleugelde Engel omgeven door bloemmotieven met op een banderol onder in het raam de tekst: `LAUDATE DOMINUM OMNES GENTES LAUDATE EUM OMNES POPULI'.
De KAPEL heeft een eenbeukig schip van vijf traveeen en een smaller en lager koor met 5/8 sluiting. Het koor wordt geflankeerd door nevenruimten met verdieping en plat dak. De kapel bezit steunberen met op de versnijdingen hardstenen afzaten en spitsboogvensters met driedelig traceerwerk met in de toppen - alternerend - traceringen in flamboyante vormen: klimmende en dalende visblazen. De eerste travee van het schip diende als orgeltravee met tribune, aan de buitenzijde afleesbaar in de architectuur door de aanwezigheid van twee vensters boven elkaar. Onder bevindt zich een segmentboogvenster met traceringen en boven een spitsboogvenster met dezelfde traceringen als de hoge schipvensters van de daaropvolgende traveeen. De kapel is verder uitgevoerd in baksteen in kruisverband, waarbij voor de vensterdagkan- ten van de spitsboogvensters gebruik is gemaakt van rode verblendsteen en verder hardstenen waterlijsten en bakstenen sierlijsten onder de dakvoet (muizetanden en schijnboogfriezen). Onder de kapelruimte bevinden zich nog twee bouwlagen (een souterrain met getoogde vensters met 4-ruits stolpramen en een lokalenverdieping met grote, brede seg- mentboogvensters (thans met moderne ramen)), waardoor de kapel een zeer rijzige indruk maakt. Aan de oostzijde van de kapel bevindt zich het gangengedeelte met souterrain (weer met dezelfde getoogde vensters). Dit deel heeft een bakstenen gevel geleed door lisenen en sierlijsten onder de daklijst met in de bouwlaag boven het souterrain lancetvensters met driepasboog in de spitse venstertoppen en in de gang daarboven natuurstenen bolkozijnen met natuurstenen lateien en ontlas- tingsbogen; de lancetvensters hebben glas-in-lood.
De uitbouw tegen de westzijde van het koor (met de oorspronkelijke sacristie) springt ten opzichte van de steunberen van het schip naar voren. De uitbouw heeft hoeklisenen, welke bovenin door rondboogfriezen verbonden zijn. De zijgevels zijn blind. De voorgevel heeft zowel in de souter- rainverdieping als in de twee verdiepingen daarboven twee segmentboogvensters (in souterrain 4-ruits stolpramen, in eerste verdieping 6-ruits stolpramen met 2-ruits bovenlichten met gemetselde boogtrommels en in de tweede verdieping getoogde 6-ruits stolpramen). De vensters bovenin hebben weer dagkanten in rode verblendsteen.
Het eenbeukige schip is overwelfd met een in beton uitgevoerd netgewelf van een laat-gotisch Nederrijns type (de gordelbogen lopen ononderbroken door, waardoor de traveescheiding zichtbaar blijft): in feite een mengvorm van een stergewelf en een netgewelf. Per travee vormen de ribben van het gewelf in grondvorm dan ook een zespuntige ster. De gewelfribben worden bij de wanden opgevangen door fraai vormgegeven bladkapitelen. (Oorspronkelijk bevonden zich onder deze kapitelen nog een schalk die eindigde in een gotisch baldakijn, waaronder zich een beeld bevond op een bladconsole.) De kapitelen zijn geplaatst tegen vlakke muurpilasters met biljoenen. De vloer bestaat uit mozaiektegels; de plint is uitgevoerd in gepolijste hardstenen zwarte tegels. Van de orgelgalerij is alleen nog de zware moerbalk op forse sleutelstukachtige consoles met ojiefprofielen bewaard gebleven (de balklaag met vloerdelen van het balkon en de balustrade zijn recent geheel verwijderd en verdwenen).
Het koor is aanmerkelijk smaller dan het schip en staat door middel van een spitsboogvormige triomfboog over de volle hoogte van het koor in verbinding met het schip (ter weerszijden van de triomfboog stonden in het schip tegen de wand de zijaltaren). Het koor is overwelfd met een straalgewelf (gemetseld in drijfsteen), waaraan twee extra diagonaalribben zijn toegevoegd, die vanuit de hoeken van de sluiting doorlopen tot aan de top van de triomfboog. De ribben doorkruisen de vanuit de hoeken met de triomfboog komende diagonaalribben (mengvorm van een normaal straalgewelf en netgewelf). De ribben rusten op tegen pilasters geplaatste schalken met hardstenen polygonale basementen en rijk uitgevoerde bladkapitelen. Op de gewelfvelden zijn sporen zichtbaar van polychromie. In een van de sluitingsvakken bevindt zich een spitsboogvormige liturgische nis. De thans gepleisterde wanden in het koor vertonen nog vaag restanten van schilderingen (tapijtschilderingen en verder Engelenfiguren met bladwerk in het sluitingsvak, ook zichtbaar op een oude ansichtkaart). Evenals in het schip een mozaiektegelvloer met tegels in verschillende kleuren, gelegd in ruitpatronen met daarin weer verschillende motieven. In de beide rechte zijwanden van het koor is een segmentboogdoorgang opgenomen naar de nevenruimten (sacristie aan westzijde en schatkameraan oostzijde). De openingen bezitten rijk geprofileerde blank houten kozijnen met kraal- en ojiefprofielen en een profiel in de vorm van een gotische waterlijst met waterkering. De blankhouten deuren zijn versierd met neogotische briefpanelen. Ook de biechtstoeldeuren en de dubbele deuren in de zuidgevel van het schip hebben briefpanelen en dezelfde kozijnen.
In schip en koor bevindt zich een cyclus gebrandschilderde glas-in-lood ramen, afkomstig uit het atelier van W. Derix te Kevelaer; gesigneerd op het Stephanusraam in de westgevel van het schip: `Papstliche Hofglasmalerei W. Derix Goch u. Kevelaer'. De stijl van de ramen is deels neogotisch (met name in het schip) en deels neorenaissancistisch. De schipvensters bezitten per raam een groot weergegeven voorstelling van een mannelijke of een vrouwelijke heilige, met daaronder tekstbanden. Het traceerwerk verdeelt de ramen in drie lancetstroken. In deze ramen, daterend uit 1909-1910 (gerestaureerd in 1949-1952 door de firma Flos uit Steyl), bevindt de voorstelling van de heilige zich in het middelste lancet, de buitenste lancetten zijn gevuld met grotendeels blank glas met ornamentale gekleurde randen, soms met een paneel met een engel. De koorpartij heeft in de beide rechte koorgevels een raam met voorstellingen verspreid over zes panelen (heiligenleven). Van beide ramen zijn de zes voorstellingen ouder dan de overige ramen. Het raam in de noordgevel is op het paneel links onder gesigneerd: `W. Derix, 1895'. Waarschijnlijk zijn deze panelen afkomstig van de eerste kapel en hier hergebruikt in een nieuwe setting. De andere panelen van deze twee vensters zijn louter van ornament voorzien. De drie rijkst uitgevoerde vensters in de koorsluiting bezitten figuratieve voorstellingen over het gehele raamoppervlak, die de speciale verering van Maria in dit klooster uitdrukken (scene met Aanbidding van het Kind door de Herders, in de centrale travee de Kroning van Maria, koningin van de Hemel en rechts daarvan een weergave van de Heilige Familie).
De kloostergang naast de lokalenverdieping onder de kapel bezit met gepleisterde graatgewelven overkluisde traveeen. De gewelven zijn van elkaar gescheiden door spitsboogvormige brede gepleisterde gordelbogen, die rusten op gepleisterde muurpijlers met vellingkantprofielen en gestucte lijstkapitelen. Het fries van deze lijstkapitelen is aan de dagzijde gedecoreerd met in stuc uitgevoerd bladwerk in vrij vlak relief.
Het ZUSTERHUIS met voormalige keukens sluit haaks aan op de koorsluiting van de kapel. Dit langwerpige rechthoekige bouwblok heeft een opbouw bestaande uit een souterrainverdieping en twee hoge verdiepingen met een omlopend afgeplat schilddak. De hoofdvormen van de voorbouw keren hier terug, maar het Zusterhuis is soberder vormgegeven.
De westelijke zijgevel heeft een symmetrische indeling met een smalle middenrisaliet, verhoogd met een dakhuis met een tuitvormige topgevel. De beide vlakken ter weerszijden van de middenrisaliet hebben op de hoeken bakstenen lisenen, onder de daklijst onderling verbonden door een dubbele muizetandlijst en een schijnboogfries (zonder ver naar beneden doorgetrokken stijlen). Alle vensters (met uitzondering van het venster in het dakhuis) sluiten af met een segmentboog. De lage souterrainvensters bezitten getoogde, verdiept geplaatste 4-ruits stolpramen. De hoge vensters van de twee verdiepingen daarboven bezit- ten 6-ruits stolpramen met 2-ruits bovenlichten. In tegenstelling tot de ramen in de vensters van de voorbouwen zijn de bovenlichten niet getoogd uitgevoerd, maar bevindt zich boven de bovendorpel van het raam nog een boogtrommel met siermetselwerk. Het venster in het dakhuis heeft een afsluiting in de vorm van een rondboog met siermetselwerk in de boogtrommel. Het raam bestaat uit een 4-ruits stolpraam met 2-ruits bovenlicht. Onder de ramen van de middenrisaliet bevindt zich telkens een vlak balkon op ijzeren beugels met sobere hekwerken. Deze ramen werden gebruikt voor het naar binnen takelen van materialen via een hijsbalk opgehangen in het dakhuis. Hardstenen waterlijsten (niet doorgetrokken over de lisenen) geven de scheidingen tussen de verdiepingen aan.
De brede noordgevel lijkt op het eerste oog ook symmetrisch van indeling maar is dit niet. Ongeveer in het midden bevindt zich weer een smalle licht risalerende partij met dakhuis met topgevel. Het gevelgedeelte links daarvan telt vier traveeen terwijl het gevelgedeelte rechts van de risaliet slechts drie traveeen breed is. De traveeen zijn van elkaar gescheiden door lisenen. De uitvoering van de gevel is verder gelijk aan die van de zijgevels met dezelfde lijsten, vensters en ramen. Achter de middenrisaliet bevindt zich het trappenhuis, aan de buitenzijde afleesbaar doordat de vensters zich hier halverwege de verdiepingen bevinden. In het souterrain van deze risaliet leidt een trap naar beneden naar een paneeldeur met 4-ruits bovenlicht. In de topgevel bevindt zich een klein spitsboogvenster met gemetselde boogtrommel en 4-ruits stolpraam.
De oostelijke zijgevel heeft dezelfde indeling als de rechter zijgevel met middenrisaliet met hijsbalk. De beide delen ter weerszijden van de risaliet zijn echter met uitzondering van het souterrain blind uitgevoerd. De deuropening met trap links in de eerste verdieping is een latere toevoeging.
Van de zuidgevel zijn vier traveeen zichtbaar; tegen de overige traveeen sluiten de gang en de koorsluiting van de kapel aan. De vier traveeen zijn weer geleed door lisenen en hebben dezelfde vensters als in de andere gevels.
De met leien gedekte kap van het Zusterhuis is boven elke gevel voorzien van een reeks dakkapellen met schilddakjes en 4- ruits stolpramen. Het aantal dakkapellen correspondeert met het aantal traveen van de gevels.
Het Zusterhuis heeft in het verlengde van de kloostergang een centraal trappenhuis met een op dezelfde wijze als in het verbindingslid uitgevoerde trap. De smeedijzeren trapbalustrade is echter qua vormgeving minder gotisch en al meer gestileerde Jugendstil. Dwarsgangen sluiten aan weerszijden aan op dit trappenhuis, dat geheel onderin nog een tegelvloer bezit.
Waardering
Het klooster neemt binnen het oeuvre van C. Franssen een bijzondere plaats in vanwege de gekozen voorbeelden (veelal elementen uit de Nederrijnse laat gotiek) en de aanpassing op het sterk onder invloed van de Duitse architectuur tot stand gekomen, thans helaas zeer incomplete gedeelte van Th. Jaspers. Franssen is hoofdzakelijk bekend geworden als architect van een veertigtal goed vormgegeven en veelal kwalitatief hoogwaardige neogotische dorpskerken in Brabant, Limburg en zuid-oost Gelderland. Het complex is van cultuurhistorische waarde vanwege de grote betekenis van het klooster voor de sociaal-economische en geestelijke geschiedenis van de regio. Als een zogeheten `Kulturkampf-klooster' is het kloostercomplex Maria Roepaan een exponent van een internationale politiek-historische ontwikkeling in het laatste kwart van de negentiende eeuw.
Orgel
Er is geen orgel meer aanwezig.