Handelingen

Gendringen, Kerkplein 2 - Sint Martinuskerk

Uit Reliwiki


Bezig met het laden van de kaart...
Algemene gegevens
Naam kerk: Martinus
Genootschap: Rooms Katholieke Kerk
Provincie: Gelderland
Gemeente: Oude IJsselstreek
Plaats: Gendringen
Adres: Kerkplein 2
Postcode: 7081BZ
Sonneveld-Index: 11512
Jaar ingebruikname: 1896
Architect: Alfred Tepe (1840 - 1920)
Huidige bestemming: buiten gebruik
Monument status: Rijksmonument 523700

Geschiedenis

Karakteristieke Tepekerk met toren. Verving een eerder kerkgebouw.

  • 2023 - De rooms-katholieke Martinuskerk in Gendringen is te koop. De vraagprijs: 350.000 euro. Voor herbestemming gelden restricties, want het godshuis in het dorpshart is een rijksmonument.
  • 2023 - De laatste dienst in de Heilige Martinuskerk in Gendringen is op eerste paasdag 2024. Dat heeft het parochiebestuur van de Maria Laetitia-gemeenschap, waar de kerk onder valt, besloten. Alle heiligdommen worden uit de kerk gehaald.
  • 2024 - Deze kerk staat te koop. Herbestemming nog onbekend.

Monumentomschrijving Rijksdienst

PAROCHIEKERK R.K. Sint Martinus, met een door een tussenlid verbonden SACRISTIE. De in neogotische stijl uitgevoerde hallenkerk is gebouwd in 1896 door architect Alfred Tepe onder bouwpastoor Th. Holtslag. De van een westtoren voorziene kerk bezit in het oosten een verlengde koorpartij waaraan zuidelijk de haaks geplaatste sacristie is uitgelegd.

De kerk is gesitueerd ten noorden van de dorpskern en wordt hiervan door een kerkplein waaraan ook de Nederlands Hervormde kerk is gelegen, gescheiden. Met de aan de oostzijde van dit plein gelegen pastorie van de N.H. gemeente vormt de St. Martinuskerk een fraai ensemble van gebouwen met een religieus kader.

Omschrijving

De hallenkerk bezit een nagenoeg rechthoekige plattegrond die aan de zuidoostzijde met een in grondplan dwarsgeplaatste rechthoekige annex (sacristie) is uitgelegd. De naar het oosten georiënteerde kerk is geheel opgetrokken in baksteen (kruisverband). De driebeukige hallenkerk met de even iets lagere zijbeuken, wordt in het exterieur door één fors zadeldak (met leien in maasdekking) gedekt. De nokas is parallel gelegen aan de Pastoor Wijfkerstraat en loopt tot het oosteinde met 3/8 koorsluiting door. Doordat de zijbeuken in oostwaartse richting slechts tot aan het koor reiken, bezit de aldus smallere koorpartij een hellender dakvlak dan het schip. De oostelijke afsluiting van de vijf vensterassen tellende zijbeuken worden door aangekapte schilddakjes beëindigd evenals de westelijke beëindiging van de noordelijke zijbeuk die halverwege de toren reikt. De drie genoemde schilddakjes worden alle bekroond door een metalen kruisbloem. In het noordelijke en zuidelijke dakschild van de kerk komen per zijde twee aangekapte van luiken voorziene dakkapellen voor; in de koorpartij in beide zijden een. De dakkapellen zijn uitgerust met een met leien gedekt bolvormig dakje, aan de voorkant voorafgegaan door een ruim overkragend, torenachtig dakje met een piron. Het ten opzichte van de gevels uitgemetselde trasraam wordt door een afgeschuinde rollaag afgesloten. De waterlijsten en venstertraceringen zijn in dezelfde kwaliteit baksteen als het trasraam uitgevoerd. Een zwartgeteerde gecementeerde lage plint zet zich, behalve aan de zuidzijde, over alle gevels over het trasraam voort. Direkt op de gevels sluit het dak met bakgoten aan. De daklijsten zijn met gevelleien afgebiesd. Een waterlijst waarop de vensters rusten, wordt door steunberen met afzaten onderbroken. De in grondplan vierkante toren sluit direct aan op de meest westelijke travee van het middenschip en wordt aan de noordzijde door een nagenoeg ronde traptoren die aansluit op de noordelijke zijbeuk, geflankeerd. De toren telt drie in hoogte ongelijke geledingen. De onderste geleding bevat de ingangspartij en een aansluitend spitsboogvormig venster. In de bovenste twee geledingen zijn in de door lisenen ingedeelde spaarvelden kleine vensters en geheel boven galmgaten aangebracht. De ingesnoerde achtzijdige torenspits is evenals het dak van het schip met leien gedekt en wordt bekroond door een kruis met windhaan. Boven de insnoering is aan de vier zijden, evenwijdig aan de vier zijden van de toren, een wijzerplaat geplaatst. Op de hoeken van de toren zijn aan iedere zijde twee steunberen met afzaten geplaatst die zich in de derde geleding als overhoekse kolommen tot onder de daklijst voortzetten.

De toren (WESTGEVEL) bezit aan de voorzijde een verhoogd gelegen ingangspartij die te bereiken is via twee aan de gevel evenwijdig gelegen gemetselde trappen met moderne smeedijzeren leuningen uitkomend op een bordes. De bijna identieke ingang aan de zuidzijde van de toren is naast een trap ook via een voor rolstoelgebruikers licht hellend vlak bereikbaar. De dubbele opgeklampte kerkdeuren worden door een hardstenen latei ontlast waarboven zich een timpaan bevindt waarin in het veld verdiept een kruisvorm is uitgespaard. Het deurkozijn rust op een hardstenen dorpel. De afgebiljoende dagkanten van het deurkozijn lopen ononderbroken over in de boogstenen van het timpaan. Het hierboven aanwezige spitsboogvormige venster wordt door twee montants van baksteen in drie lancetvensters onderverdeeld. Het langere middelste lancetvenster reikt tot in het hart van een uit vijf lobben bestaande raamtracering die de invulling van de vensterkop vormt. Opgaand vanuit een console boven de vensterkop doorsnijdt een liseen de tweede en derde geleding van de toren. In de tweede geleding zijn ter weerszijden hiervan twee spitsboogvormige blindnissen geplaatst waarin een klein venster. De bovenste zône bestaat uit twee spitsboogvormige openingen met galmgaten. De zuidzijde van de toren is identiek aan de westgevel. De oostzijde van de toren wordt door het tot aan de galmgaten reikende hoge dak van het aansluitende middenschip in beslag genomen. Zo ontneemt ook de traptoren aan de noordzijde van de toren gesitueerd, deels het zicht op deze gevel. De traptoren is rond van vorm en bezit vier lichtspleten die op ongelijke hoogte van elkaar zijn geplaatst maar tussen de twee waterlijsten die zich uit de toren over de traptoren voortzetten. Onder het kegelvormige dak komen in de derde lage geleding twee lichtspleten voor.

De noord- of LINKER ZIJGEVEL bezit zes vensterassen waarvan de linker en rechter vensteropening in plaats van drie, twee lancetramen bevat met in de vensterkop identieke visblaastraceringen. De vensterdorpels rusten alle op de waterlijst die, zoals reeds vermeld, door steunberen wordt onderbroken. Tegen de tweede travee van links vanuit het koor bezien, rust onder het venster een ondiepe platgedekte uitbouw waar in het muurvlak twee lichtspleten en die boven door een muizetand wordt afgesloten. De westelijke beëindiging van de zijbeuk wordt door twee hoeks geplaatste muurvlakken (met op het snijpunt een steunbeer) bepaald, met vanwege de aangrenzende traptoren alleen in het linker muurvlak een spitsboogvenster met twee lancetramen van het eerder beschreven type. De oostelijke beëindiging van de noord-zijbeuk is identiek maar bezit in elk van de twee muurvlakken een venster.

De ACHTERGEVEL (oostzijde) wordt gevormd door zoals eerder beschreven, een 3/8 koorsluiting die wordt voorafgegaan door een koortravee. De aangeduide muurvlakken bevatten alle een spitsboogvormig venster met twee lancetramen van het eerder beschreven type.

De RECHTER ZIJGEVEL (zuidzijde) is identiek aan de noordzijde en bezit, gespiegeld aan de middenas van de kerk in de tweede travee van rechts een lage, aldaar beschreven uitbouw. De westzijde van de zijbeuk wordt i.t.t. de andere beëindigingen van de zijbeuken recht gesloten. In het muurvlak is een spitsboogvormig raam met twee lancetramen opgenomen. In het muurvlak erboven en dat zich onder het zadeldak van de zijbeuk bevindt is een rondvenster geplaatst.

De door een schilddak met gesmoorde Muldenpannen belegde SACRISTIE bevindt zich ten zuiden van het koor en is door een kort, laag en platgedekt tussenlid met het koor verbonden. De oostelijke gevel bezit twee kleine spitsboogvormige vensters met glas-in-lood die zijn geplaatst op een gezamenlijke onderdorpel. Eronder zijn twee kleine lichtopeningen met een onderdorpel aangebracht. In de donkere gecementeerde plint is onder de twee vensters een getoogde deur bestaande uit kraalprofieldelen met een luikje achter een ijzeren rooster, dat toegang geeft tot de kelder. De deur wordt ontlast door twee halfsteense bogen. Het linker gedeelte wordt door een klampmuur aansluitend op het trasraam in beslag genomen waar zich oorspronkelijk een deur heeft bevonden. De zuidzijde is op een dichtgezette deur rechts na, geheel gesloten. De westzijde van de sacristie bevat twee aan de oostgevel identieke spitsboogvormige vensters. Links is het tussenlid met een opgeklampte getoogde deur via drie treden bereikbaar. De deur wordt door een eensteense boog ontlast.

Het INTERIEUR kenmerkt zich door een ruimte-ervaring die door het type van hallenkerk wordt bewerkstelligd. Het crème-kleurige pleisterwerk boven een bruine plint met de steenrode arcering van de ribben die na de oorlogsschade opnieuw werd aangebracht en de ongekleurde ruiten in de ramen leveren aan de helderheid van de ruimte een positieve bijdrage. De ribben van de kruisgewelven rusten op de kapitelen van de hoog oprijzende rondpijlers die de kerkruimte in drie beuken verdelen. De sluitstenen van de gewelven worden nu gevormd door moderne lichtspots. Afwisselend zijn de rondpijlers voorzien van heiligenbeelden. De wanden zijn bezet met schilderijen van de Kruisweg-statiën (door H.J.P. Hanau 1830-1900, die na restauratie in 1950 weer in de oorspronkelijke situatie zijn teruggezet) boven de doorlopende bruingeschilderde profiellijst die daarmee ook de vensters aaneenrijgt. De noordelijke en zuidelijke muurvlakken van de op een na laatste oostelijke travee van de zijbeuken bezitten onder de vensters een biechtstoel die aan de buitenzijde, zoals vermeld, is geprojecteerd. De zijbeuken worden aan de oostzijde afgesloten door een Maria- en Jozefkapel. De vensters ten oosten van de viering zijn alle voorzien van gebrandschilderde ramen. De oudste ramen zijn de drie die zich in de absis bevinden en van de hand zijn van Frans Nicolas (geplaatst 1902). In het koor bevindt zich het oorspronkelijke Sacramentsaltaar uit het atelier van G. Brom (1901). Onder de triomfboog in het koor hangt een groot neogotisch houten crucifix.

De kerkbanken bezitten aan de eindwangen een gotische spitsboog met in de kop het banknummer, onderaan is een z.g. briefpaneel uitgewerkt. Van hetzelfde motief zijn de kerkdeuren en borstwering van de orgeltribune in het westen voorzien. Het ORGEL is een tweeklaviers pneumatisch orgel met vrijstaande speeltafel met pijpwerk gedeeltelijk afkomstig uit het voormalige orgel van M. Kersting uit Münster (D), gemaakt in 1856. Orgelkas en overige delen stammen uit het eind van de 19e en begin 20e eeuw. Alleen het oude pijpwerk valt onder de bescherming.

De tegelvloer bezit een rijk patroon. De tegels zijn van een figuratie in reliëf voorzien en worden met in ruitvorm gelegde rode tegels doorweven. Waar de ruiten elkaar overlappen zijn de aldus ontstane vierkantjes in grijs uitgevoerd. De vloer wordt afgebiesd door een krullijst. Op enkele plaatsen in de kerk zijn bijbelse voorstellingen, al dan niet met tekst in de vloerdecoratie te vinden. De vloer in het koor is gemoderniseerd: verhoogd en verlengd.

In de sacristie is tegen de zuidmuur een kastenwand geplaatst waarachter zich twee deuren bevonden die in het exterieur nog te zien zijn. Die in de oostelijke muur sloot aan op de ter plaatse gesitueerde eeuwenoude havezate (later als pastorie in gebruik) ""De Oevelgunne"", die na de Tweede Wereldoorlog is gesloopt. De sacristie bezit een balkenplafond en is onderkelderd met troggewelven.

Waardering

HALLENKERK Sint Martinus met SACRISTIE, gebouwd door A. Tepe in 1896 in neogotische stijl.

  • Van architectuurhistorische waarde als een goed en gaaf bewaard voorbeeld in in- en exterieur van een laat 19de eeuwse neogotische kerk, waarin invloeden van de Westfaalse en Nederrijnse gotiek zichtbaar zijn. De St. Martinus is van architectuurhistorisch belang als onderdeel van het oeuvre van architect Alfred Tepe, één van de belangrijkste en meest produktieve architecten, die bouwden in de stijl van de neogotiek. Binnen de neogotiek was hij de voornaamste vertegenwoordiger van de Utrechtse school. De St. Martinus maakt deel uit van het late werk van Tepe en vormt een sobere variant op zijn bekende kerken in IJsselstein (1885-1887) en Raalte (1891-1892). Verder vertoont de kerk gelijkenis met de O.L. Vrouw Ten Hemel Opneming in Utrecht, gebouwd door Tepe in 1893-1894. De kerk is vanwege de hoogwaardige esthetische kwaliteiten in in- en exterieur, zoals gave verhoudingen, een grote ruimtelijkheid en bijzondere detaillering van bijzondere waarde.
  • Van stedenbouwkundige waarde vanwege haar ligging aan de noordzijde van het Kerkplein. Bovendien vormt zij door haar afmetingen en silhouet een karakteristiek punt in het midden van Gendringen tegenover de kerk van de Nederlands Hervormde Gemeente gelegen aan de overzijde van het Kerkplein.
  • Van cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van een geestelijke ontwikkeling nl. het emancipatieproces van de Rooms Katholieken.

Externe links

Afbeeldingen

Exterieur

Interieur