,s-Gravenhage, Rond de Grote Kerk 10 - Grote of St. Jacobskerk
Uit Reliwiki
Algemene gegevens | |
---|---|
Naam kerk: | Grote- of Jacobskerk |
Genootschap: | Nederlandse Hervormde Kerk |
Provincie: | Zuid-Holland |
Gemeente: | 's-Gravenhage |
Plaats: | 's-Gravenhage |
Adres: | Rond de Grote Kerk 12 |
Postcode: | 2513AM |
Sonneveld-index: | 01937 |
Jaar ingebruikname: | 14e eeuw |
Architect: | |
Huidige bestemming: | Kerk |
Monument status: | Rijksmonument |
Hoofdfunctie : | Religieus |
Oorspronkelijke bestemming : | Kerk |
Geschiedenis
Architectonisch buitengewoon interessante historische kerk met forse, unieke zeskantige toren, hoogte 93 m (net 1 m lager dan de toren van de veel later gebouwde R.K. St. Jacobuskerk aan de Parkstraat).
Laat-gotische kerk, bestaande uit een zeszijdige toren, schip met dwarse zijkapellen en een hoog basilicaal koor. De kerk werd oorspronkelijk als kruiskerk gebouwd. Tussen 1434 en 1455 werd het schip echter uitgebreid met zijbeuken, waardoor de kruisvorm verloren ging. Deze vergroting maakte de St. Jacob tot het eerste voorbeeld van het Haagse hallentype, een type hallenkerk dat daarna in met name het graafschap Holland op grotere schaal zou worden ingevoerd. Bij dit type hallenkerk zijn de traveeën van de zijbeuken elk voorzien van een hoge topgevel met een eigen kap die dwars staat op het dak van de middenbeuk. Deze constructie maakte het mogelijk de zijbeuken van grote vensters te voorzien. Voorbeelden zijn: Grote Kerk te Vianen en de Janskerk te Gouda.
Preekstoel van 1550 met rijk snijwerk, vroeg renaissance graftombe voor Gerrit van Assendelft en zijn vrouw, grafmonument voor Jacob van Wassenaar-Obdam uit 1667 door B. Eggers, monument voor Philips van Hessen-Phlipsthal, een aantal epitafen en zerken, 34 panelen met wapens en namen van ridders van het Gulden Vlies, wapenborden, gebrandschilderde glazen. In de Van Assendelftkapel een eenklaviers kabinetorgel uit ca 1755 van Christian Müller. Hoofdorgel met drie manualen en pedaal, in 1971 geleverd door de firma Oscar Metzler & Söhne te Dietikon (Zwitserland).
Klokkenspel, waarvan 15 klokken gegoten door M. de Haze 1686/87, één door Jasper en Jan Moer 1541, één door Jan Moer 1547, één door H. van Trier 1570, één door C. Wegewaert 1647 en één door C. Fremy 1692, en 31 moderne klokken. Automatisch trommelspeelwerk van Libertus van den Burgh, 1689. Mechanisch torenuurwerk, 1927, elektrische opwinding.
In 1866 werd een nieuwe gietijzeren torenspits ("de slaapmuts") geplaatst naar ontwerp van W.C. van der Waeyen Pieterszen. Deze torenspits werd alom decennialang "afgekraakt". In 1957 werd deze vervangen door de huidige torenspits, een ontwerp van H.H. van Zeggeren. De toren heeft een hoogte van 92,5 meter.
Monumentomschrijving Rijksdienst
Laat-gotische kerk, bestaande uit een zeszijdige toren, schip met dwarse zijkapellen en een hoog basilicaal koor. Preekstoel van 1550 met rijk snijwerk, vroeg renaissance graftombe voor Gerrit van Assendelft en zijn vrouw, grafmonument voor Jacob van Wassenaar-Obdam uit 1667 door B. Eggers, monument voor Philips van Hessen-Phlipsthal, een aantal epitafen en zerken, 34 panelen met wapens en namen van ridders van het Gulden Vlies, wapenborden, gebrandschilderde glazen. Klokkenspel, waarvan 15 klokken gegoten door M. de Haze 1686/87, 1 door Jasper en Jan Moer 1541, 1 door Jan Moer 1547,1 door H. van Trier 1570, 1 door C. Wegewaert 1647 en 1 door C. Fremy 1692, en 31 moderne klokken. Automatisch trommelspeelwerk van Libertus van den Burgh, 1689. Mechanisch torenuurwerk, 1927, elektrische opwinding.
Eenklaviers Kabinetorgel uit de tweede helft 18e eeuw.
In de media
- Uit Arnhemsche Courant, 17 Maart 1846.
Heden morgen hebben Z.M. de koning en HH.KK.HH. de prinsen Alexander en Hendrik de godsdienstoefening in de Groote Kerk, onder het gehoor van den weleerwaarden heer ds. Moll, bijgewoond. Uit hoofde der lijdensteksten, kon ZWEW. mindere ontwikkeling geven aan de bijzondere plegtigheid van den dag, de inwijding van het vernieuwd orgel. Nogtans hield ZWEW. eene korte en krachtige voorafspraak, daartoe toepasselijk, waarin de prediker den zegen des Allerhoogste over het volbragte werk afsmeekte en voorts de leden der gemeente hartelijk bedankte voor hunne krachtdadige bijdragen, verleend tot het tot stand brengen, van hetzelve. Het bedoelde orgel is in den jare 1764 door Stevens vervaardigd. Het is door den heer Gabrie, te Gouda, hersteld en aangevuld. Het werd ingewijd met het aanheffen van den 150sten psalm, vers 1 en 2. Het orgel heeft uitmuntend voldaan. Daaromtrent werd slechts eene algemeene goedkeurende stem gehoord. De orgelmaker verdient den grootsten lof. Hedenavond, na afloop van de kerkdienst, heeft de kundige organist Berger, ten genoege van alle aanwezigen, eenige stukken op het vernieuwde orgel uitgevoerd.
- Uit Het Vaderland, 4 November 1939.
In de Groote Kerk in onze stad heeft men, evenals in alle andere belangrijke godshuizen in Nederland, bordjes opgehangen bij het orgel, waarop in de Fransche, Duitsche en Engelsche taal gevraagd wordt de instrumenten niet te beschadigen, omdat zij voor ons land een nationale waarde vertegenwoordigen.
Dit is een van de eerste maatregelen, welke men heeft genomen om zaken van waarde in de Nederlandsche kerken te beschermen, voor het geval dat ons land in oorlog zou raken. Men is voorts ook bezig in de Groote Kerk in onze stad twee kostbare gebrandschilderde ramen te verwijderen, het Keizer Karelraam en het Stalpert van der Wielenraam, die beide vervaardigd heeten te zijn in de 16e eeuw door den kunstenaar Crabeth.
Dit werk geschiedt onder leiding van de Rijksmonumentenzorg en op kosten van het Rijk, aldus werd ons meegedeeld. Men heeft hiervoor de aanwijzingen gevolgd van dr J. Kalf, gegeven in zijn in 1928 opgesteld rapport. Hij noemde daarin verschillende ramen in gemeenten, die het eerst voor verwijdering in aanmerking komen. Daarbij waren ook de twee vensters, die op het oogenbUk worden weggenomen. Men heeft geen plannen om de kerk nog te beschermen tegen bombardementen. Wel overweegt men om het mooie grafmonument van Van Wassenaar van Obdam op een of andere wijze zoo "in te pakken", dat ook dit veilig zou zijn. Het is echter nog de vraag of hiervoor de noodige geldmiddelen gevonden kunnen worden. Wat de Nieuwe Kerk betreft, welke zooals men weet uit 1702 dateert en een belangrijke historische waarde vertegenwoordigt, dit godshuis zal men wel beschermen. Op het oogenblik maakt men daarvoor plannen. Wanneer de verschillende maatregelen genomen zullen worden, zal men de kerk voor eenigen tijd dienen te sluiten.
- Uit Het Vaderland, 7 November 1939.
Een vreemde arbeid in de Groote Kerk
Ratelende trams, toeterende auto's, rinkelende fietsbellen, dit alles bleef achter ons, toen wij stonden in de wijde hooge ruimte van de Groote Kerk, waar in den ochtend orgelklanken ruischten. De harmonische geluiden deden goed na den chaos van de groote stad. In de kerk was niemand, behalve de organist, klein en onaanzienlijk vóór de reusachtige pijpen.
Toch is ook in deze oase van rust iets van den chaos ingeslopen: wij hoorden, dicht bij bet orgel staande, getik van hamers. Het werd sterker naarmate wij de plaats naderden en tenslotte zagen wij waar de rust verstoord werd. Werklieden waren bezig, gelijk wij al gemeld hebben, met het verwijderen van twee kostbare ramen, het Keizer Karelraam en het Stalpert van der Wielenraam. Voorzichtig verwijderden zij, één voor één, de deelen van de glas in lood ramen, die zorgvuldig ingepakt worden in kisten met stroo en karton. Men vordert goed met de werkzaamheden en over enkele dagen zullen de ramen naar een plaats gebracht kunnen worden, waar zij veilig zijn, ook als ons land in oorlog mocht komen.
Chaos in de kerk.... Maar een noodzakelijke onrust. De kostbaarste schatten worden beveiligd, zoodat ook nieuwe geslachten er van zullen kunnen genieten. De orgelklanken ruischten en het getik van de hamers weerklonk nog flauw, toen wij de kerk weer verlieten.
- Uit Het Vaderland, 15 Maart 1941.
Het orgel in de Groote Kerk is geen oud instrument, zooals zoovele kerken van beteekenis bezitten, het is precies een halve eeuw oud! Het is nl. in 1881 gebouwd door J.F. Witte (fa Bätz). Het is een degelijk instrument uit de Hollandsche school, doch met een romantischen inslag, hetgeen o.a. blijkt uit den opbouw van de manualen. Een orgel als het Haarlemsche (uit den baroktijd) heeft manualen met eigen karakter, maar hier zijn ze onderling gelijk, alleen verschillen ze in kracht (het eerste voor fortissimo, het tweede mezzo-forte, het derde piano). Een ander onderscheid ligt in den rijkdom aan mixturen. De echt oude orgels zijn op dit punt soberder van bouw. Toch is de klanksamenstelling van het orgel in de Groote Kerk niet vertroebeld en verwaterd. Het typische verschil tusschen het Haagsche en het Haarlemsche orgel (om bij deze vergelijking te blijven) is wel, dat het laatstgenoemde ingesteld is op polyphone muziek, het eerste op het orkest-ideaal. Vandaar de zachte stemmen en doorslaande tongwerken (klarinet en aeoline) op een half-romantisch instrument als dat in de St Jacob, dat zich dan ook bij uitstek leent voor vertolking van werken uit de Fransche en Belgische school (Franck en Mallinckrodt) (met die laatste zal Paul de Maleingreau bedoeld zijn, red.). Het ware een buitengewone verrijking van ons Nederlandsch orgelbezit, indien het Haagsche orgel (zonder iets aan de verdiensten van zijn tegenwoordig karakter af te doen) in typische barokstijl kon worden verbouwd. Wij meenen hiermee, zegt Hervormd Nederland, 'n wensch van den organist Engels te vertolken. De restauratie, welker kosten op f 10.000 worden geraamd, en ten behoeve waarvan de kerk gesloten is, zooals we gisteren hebben medegedeeld, is dringend noodzakelijk. Want het mechaniek is onbetrouwbaar, de kleppenkast van de windlade behoeft algeheel herstel, er zijn toetsen, die dienst weigeren, enz. enz. Het is thans zóó, dat het ontsnappen van de lucht in de kerk gehoord kan worden. Het windverlies is zelfs zoo groot dat Engels slechts beperkten tijd met vol werk kan spelen: niet langer dan hoogstens een paar minuten, want anders zakt het geluid weg. De oudst bekende voorganger is een in 1767 vernieuwd orgel. Het moet later uitgebreid zijn, maar schijnt niet te hebben voldaan. In 1881 hakte men den knoop door en besloot tot nieuwbouw à raison van f 33,000 (met inbegrip van eenige veranderingen in de kerk: f 60.000).
- Uit Het Vaderland, 26 Mei 1941.
Een der grootste orgels van Nederland, dat in de Groote Kerk hier ter stede, in 1881 gebouwd door den Utrechtschen orgelmaker J.Fr. Witte, vertoonde reeds eenigen tijd gebreken, die aan slijtage waren te wijten. Ook voldeed het klankbeeld, dat in den ietwat stijven en orkestrale geest van dien tijd was ontworpen, niet aan de klankidealen van dezen tijd. In verhouding tot zijn omvang was het orgel weinig geschikt voor de vertolking van orgelmuziek, van Bach en zijn voorloopers.
Daar het orgel echter van voortreffelijke materialen is vervaardigd en de kern van het geluid zeer wel te handhaven bleek, heeft de kerkvoogdij der Ned. Herv. gemeente niet geaarzeld over te gaan tot een grondige herstelling en vergrooting van de klankvariëteit van dit instrument
Volgens bestek en onder toezicht van den Nederlandschen Klokken- en Orgelraad is de uitvoering van die restauratie thans opgedragen aan de firma G. van Leeuwen en Zonen te Leiderdorp. Behalve alle werkzaamheden, die met het wegnemen van de slijtage verband houden, omvat het restaratieplan o.m. uitbreiding der manualen tot g3 en van het pedaal tot f1, verbetering der speeltafel, verbouwing van verscheidene minder bruikbare registers, o.a. van 3 doorslaande tongwerken tot opslaande, uitbreiding van het aantal sprekende registers van 55 tot 61 stemmen, en grondige herintonatie van het pijpwerk in het barokke klankkarakter. Behoudens onvoorziene omstandigheden zal deze restauratie begin Maart 1942 voltooid zijn.
- Uit Het Vaderland, 6 Maart 1942.
DE RESTAURATIE VAN HET ORGEL IN DE GROOTE KERK: Het mechaniek wordt hersteld en de toonkwaliteit verbeterd. GESCHIKT VOOR BAROKKE EN MODERNE LITERATUUR
Net alts kleermakers staan orgelbouwers er voor bekend dat zij hun werk nooit op tijd afleveren. In vroeger eeuwen loofden de opdrachtgevers zelfs een premie uit wanneer de orgelbouwer op den afgesproken tijd gereed zou zijn. De firma G. van Leeuwen en Zoon te Leiderdorp echter, die belast is met de restauratie van het orgel in de Groote of St. Jacobskerk hier ter stede en die het gerestaureerde instrument 28 Febr. j.l. speelklaar had moeten afleveren, heeft in de tijdsomstandigheden, die het werktempo vertraagden, een aanvaardbaar excuus. Buiten haar schuld zal het dus nog wel eenige maanden aanloopen voor het orgel weer te gebruiken is. In afwachting daarvan, hebden wij Adriaan Engels, den organist der kerk, gevraagd om iets over bedoeling en omvang der restauratie te vertellen.
Na langdurige voorbereidingen werd in Juni van het vorig jaar een begin gemaakt met het afbreken van, de voornaamste bestanddeelen, die in de fabriek hersteld moeten worden. Het lag aanvankelijk in de bedoeling om alleen het versleten en lekkende mechaniek te laten repareeren, zoodat het rammelen en ruischen tijdens het spelen zou ophouden. Bij nader inzien, heeft men deze gelegenheid tevens willen aangrijpen om de algemeene toonkwaliteit van het instrument te verbeteren. Hierdoor is het restauratieplan, dat oorspronkelijk 5 a 8000 gulden vroeg, uitgegroeid tot een project van 14.500 gulden.
De verbetering van de toonkwaliteit is allerminst een overbodige luxe en het instrument is deze verbetering zeker waard. Het is van degelijke makelij, al heeft het geen historische waarde zooals het orgel van de Nieuwe Kerk aan het Spui. Het instrument in de Groote Kerk werd in 1881 door J.F. Witte (firma J. Bätz) te Utrecht gebouwd en is begrijpelijkerwijs afgestemd op den romantischen muzikalen smaak van die dagen. Het heeft bepaalde „orkestallures". Met zijn vele "strijkers" is de klank eer liefelijk en zoetelijk, dan kernachtig en imposant, wat ook moet worden toegeschreven aan een minder gunstige verhouding tusschen het aantal grond- en het aantal vulstemmen. Tot goed begrip moeten wij hier even op den bouw van het orgel ingaan. Een rij pijpen van denzelfden bouw heet register of sprekende stem. Een orgel heeft twee soorten stemmen: labiaalstemmen met een helderen, fluitachtigen toon en tongstemmen of tongwerken met een plastischer geluid. De labiaalstemmen worden weer verdeeld in grondstemmen en vulstemmen. De laatste dienen om de boventonen te versterken en dus het timbre van labiaalgrondstemmen of tongwerken te wijzigen.
De registers worden verder aangeduid met het aantal voeten, dat vroeger verband hield met de lengte van de laagste pijp, maar thans alleen correspondeert met de hoogte van den toon. Een passage, gespeeld met een 8'-register, geeft de tonen, die door de noten worden aangegeven. Met een 4' register worden alle tonen een octaaf hooger, met een 16' register een octaaf lager, enz.
Het orgel in de Groote Kerk nu is naar verhouding overbelast met registers van 8 voet. Het is noodig hiervan enkele te verwijderen en door andere te vervangen, verder wil men den klank „boventoniger" maken door een aantal zgn. „doorslaande" toonstemmen in „opslaande" te veranderen. In het tekort aan mixturen — een soort vulstem — zal worden voorzien. Het tweede manuaal krijgt als nieuwe vulstemmen o.a. een scherp en een tertiaan. In totaal zal het aantal sprekende stemmen van 55 tot 61 worden uitgebreid.
Ook de omvang zal worden aangepast bij de eischen, die thans normaal mogen heeten. De manualen, die tot f liepen, worden uitgebreid tot g en het vrije pedaal van d tot f.
Het is aan den vrijwel unieken en zeer ruimen bouw der windladen te danken, dat al deze veranderingen kunnen worden aangebracht zonder ingrijpende wijzigingen in de mechaniek.
Wat is nu het voordeel van de verbouwing, die hier in het kort is geschetst? Het voordeel zal zijn dat niet alleen romantische maar ook polyphone werken op het instrument bevredigend kunnen worden voorgedragen. In werken van Bach en zijn tijdgenooten en van moderne componisten, die weer naar den Klassieken stijl teruggrijpen, heeft elke stem haar zelfstandige waarde. Het verloop der stemmen moet duidelijk te volgen zijn. Door het vervloeiende klankbeeld was dit bij het romantische orgel niet het geval. Door vermeerdering van het aantal vulstemmen zal dit euvel verholpen worden, terwijl de uitbreiding van den omvang voor de hedendaagsche orgelliteratuur noodzakelijk was.
Behalve echter voor concertgebruik zal het orgel na de restauratie ook bruikbaarder zijn als begeleidingsinstrument van den koraalzang onder den dienst. Bij een volle kerk klonk het vroeger te mat en te zacht; nu de klank veel krachtiger wordt, zal dit ook de begeleiding ten goede komen.
Op het oogenblik staat het orgel vrijwel „leeg" in de kerk. Binnenkort zal wellicht begonnen kunnen worden met den opbouw, het afwerken, het intoneeren en het stemmen. Dezen zomer zal Adriaan Engels zijn gebruikelijke reeks orgelconcerten dus nog niet kunnen geven. Hoogstens blijft het bij een of twee avonden. Maar het heeft zin zoolang geduld te hebben en wanneer de restauratie eenmaal achter den rug is, zal hij met frisschen moed beginnen waar hij gebleven was. Hij zal voortgaan op den weg, dien hij eerverleden jaar insloeg, namelijk het afschaffen van solistische medewerking aan de orgelbespelingen. Hij wil de aandacht van de bezoekers bepalen bij de muziek, waarvoor zij behoorden te komen en acht alleen onderbrekingen door koorzang gewenscht. De voortdurende medewerking van solisten leidt tot verbrokkelde programma's en het spelen van arrangementen. Bovendien wordt het publiek dan nimmer opgevoed in het verantwoord luisteren naar en genieten van orgelspel. En dat moet tenslotte het doel zijn van iederen organist, die in en buiten den dienst zijn instrument bespeelt. - J. Kasander.
- Uit Het Vaderland, 19 April 1943.
Een zeer talrijk auditorium woonde Zaterdagmiddag de weder in gebruik neming van het orgel in de Groote Kerk bij. De restauratie heeft ruim een jaar langer geduurd, dan voorzien was. doch niettegenstaande de tijdsomstandigheden is het instrument binnen twee jaar tijds weer bespeelbaar. De aanzienlijke winst bestaat in de uitbreiding der klavieren en hun koppelingsmogelijkheden, de herziening van het transmissie-mechanisme, de herintonatie naar het principe der barok, de verwijdering van verouderde registers en de toevoeging van een zoo groot aantal nieuwe, dat het totaal der sprekende stemmen van 55 op 61 is gekomen.
Al dadelijk in de polyphonie van Buxtehudes Koraalfantasie (Wie schön leuchtet der Morgenstern) en Bachs Passacaglia en Fuga in c kl. t. was het stemmenweefsel doorzichtiger dan voorheen. Als entrefilet volgde de Fantasie op Psalm 33 van C. de Wolf. Daarna twee Noëls van Daquin, waarin het verjongde instrument zijn veelzijdigheid met glans bewees. Heerlijk, deze speelsche muziek en toch zoo goed voor de kerk, zoo in den trant van „In den Hemel is eenen Dans". Scherp daarmee contrasteerden de twee deelen uit Widors 5e Symphonie, die het programma besloten; anti-organistische over-romantiseering, waar we nu toch wel uitgegroeid zijn. Maar orgelmeester Adriaan Engels heeft alle mogelijkheden van zijn instrument zoo veel mogelijk in klein bestek willen toonen en hij heeft dat gedaan op een wijze, die de verwachting wettigt, dat eventueele volgende bespelingen weldra de eenmaal gewekte belangstelling zullen vasthouden.
- Uit Het Vaderland, 8 September 1943.
Het orgel der Groote Kerk. Critiek op de restauratie.
Voor het laatst is De Wereld der Muziek verschenen als orgaan der Federatie van Ned. Toonkunstenaars Vereenigingen. Voortaan zal het tijdschrift het orgaan van het Muziekgilde der Ned. Kultuurkamer zijn. (.....) Hennie Schouten oefent scherpe critiek op de restauratie van het orgel in de Groote Kerk in Den Haag, welke hij mislukt noemt, wat niet aan den orgelbouwer Van Leeuwen is te wijten, maar aan omstandigheden welke een welslagen der restauratie onmogelijk maakten.
Schouten geeft de schuld aan den secretaris van den Orgel- en Klokkenraad, mr A. Bouman, die in dit door kerkvoogden geraadpleegde college, hoewel amateur, de lakens uitdeelt, Hij zegt o.a.: „Men moet weten, dat de heer Bouman over mensuren zeer aparte opvattingen heeft, opvattingen, die noch door onze vooraanstaande organisten, noch door onze prominente orgelbouwers gedeeld worden, van welke opvattingen onze kerkorgels het slachtoffer worden. Voor het pijpwerk van de nieuwe vuistenmen van het Jacobsorgel heeft mr Bouman te veel nauwe mensuren voorgeschreven. Toen ik deze stemmen, afzonderlijk en in combinatie met andere, probeerde, bleken de hoogste 8 tonen van de Sifflet 1' niet aan te spreken. De kleinste pijpen van dit register zijn namelijk zoo nauw, dat ze niet tot spreken te brengen zijn. De andere pijpen van het hoogste octaaf der Sifflet lieten een nauwelijks hoorbaar gepiep hooren, dat met een toon niets meer heeft uit te staan. Met de andere vulstemmen is het al niet beter gesteld. Speelt men met de Quintfluit 1 l/3', dan hoort men in de hoogere octaven een geluid, dat nog het meest weg heeft van het piepen van een muis. Alle nieuwe vulstemmen klinken even schriel en mager, scherp en kleurloos. Gebruikt men de mixtuur in het pedaal met enkele grondstemmen, dan mengt de klank zich nlet, maar hoort men de mixtuur apart: op het volle werk van het pedaal oefent deze mixtuur hoegenaamd geen invloed. Geen enkele nieuwe stem heeft karakter: de Nachthoorn is geen Nachthoorn en de Vlakfluit is geen Vlakflult."
„Natuurlijk." zoo zegt hij verder, „heeft de organist der kerk, de heer Adr. Engels, herhaaldelijk tegen de mensuren van mr Bouman geprotesteerd, maar elk protest stuitte af op de zelfverzekerdheid van den advocaat. Schouten constateert nog verder: „1 Juli j.l heb ik geconcerteerd op het orgel der Martinikerk te Groningen, dat eveneens onder toezicht van den Ned. Orgel- en Klokkenraad werd gerestaureerd. Toen ik mijn beswaren tegen de nieuwe stemmen met den organist der kerk, den heer Batenburg, besprak, hoorde ik, dat ook deze collega heftige woordenwisseling met den heer Bouman had gehad. En niet alleen de organist der kerk protesteerde tegen de voorschriften van mr Bouman, maar ook de orgelbouwer De Koff, aan wien de restauratie was opgedragen. Daar De Koff deze voorschriften geruimen tijd kreeg nadat bij de opdracht had aanvaard kon hij zich niet meer terugtrekken. Er bleef hem niets anders over dan de genoemde voorschriften door te sturen naar den bekenden Duitschen pijpenfabrikant Giesecke, die gespecialiseerd is in het bouwen van tongwerken. De leiding der firma Giesecke schreef terug, dat zij er weinig voor voelde de tongwerken volgens deze aanwijzingen te bouwen, omdat zij van tevoren wel wist wat het resultaat zou zijn."
De Leidsche organist waarschuwt dan ook kerkbesturen en organisten om een grondig onderzoek in te stellen alvorens zij besluiten een orgel te laten bouwen of restaureeren onder toezicht van een instantie, waarvan mr Bouman deel uitmaakt.
- Uit Het Vaderland, 18 September 1943.
In het jongste nummer van De Wereld der Muziek oefent Hennie Schouten scherpe critiek op de restauratie van het orgel in de Groote Kerk hier ter stede. De voornaamste punten van deze critiek hebben wij in ons nummer van 5 dezer weergegeven en zoo zal de belangstellende lezer zich herinneren, dat Schouten zich in het bizonder richt tegen mr A. Bouman, den secretaris van den Nederlandschen Klokken- en Orgelraad, welk college door de kerkvoogden werd geraadpleegd.
Wij ontvangen thans een afschrift van een uitvoerigen, open brief van mr Bouman aan Hennie Schouten, waarin de eerste op diens aanval antwoordt. Mr Bouman zegt om.: dat hij als organist inderdaad "dilettant" is, maar dat hij zich op grond van langjarige en diepgaande studies en van praktijk van bijna 100 orgelrestauraties, op het gebied van den orgelbouw wel degelijk als deskundige beschouwt en ook als zoodanig van Rijkswege is erkend, terwijl tal van orgelbouwers in binnen- en bultenland hem regelmatig advies vragen in aangelegenheden betreffende dispositie, mensuren en intonatie. Hennie Schouten, voor wiens publicaties over orgelspel de heer Bouman zeker waardeering heeft, kan de heer Bouman geenszins als een deskundige op het gebied van den orgelbouw beschouwen, terwijl de heer Bouman voorts van meening is, dat de meeste, ook de vooraanstaande organisten, over disposities en zeker over mensuren amper een zelfstandig oordeel kunnen hebben. Komende tot een zuiver zakelijke critiek op Schouten, antwoordt mr Bouman o.m. als volgt:
"De nieuwe vulstemmen van het Haagsche orgel zijn in de juiste verhouding tot de enge Praestant-mensuren van dit werk gemensureerd. Het zijn: Scherp 5 sterk, Tertsmixtuur 4 sterk, Cimbel 4 sterk en Ruischpijp 4 sterk. Ze zijn dan ook niet enger als (sic) b.v. vulstemmen in de groote Barokorgels te Zwolle, Alkmaar en Gouda, de Ruischpijp is zelfs aan den wijden kant. Komisch is uw aanval op de Sifflet 1'. Als U zich even de moeite had getroost, dit register in het orgel te bezien, zoudt U gezien hebben, dat dit niet een eng, maar wijdgemensureerde conische stem is. Ook spreken de hoogste 8 pijpjes van dit register wel degelijk, alleen maar: U hoort ze niet, omdat de gehoorgrens met het ouder-worden naar boven toe afneemt 1). Overigens de grijsheid is een sierlijke kroon. Dat de andere hoogste Sifflet-pijpjes piepen, ligt in den aard van zeer klein pijpwerk. Hieruit kan de orgelbouwer alleen maar klank krijgen of niet, en hij mag al blij zijn, als deze niet al te „naald-achtig" is. Hetzelfde geldt voor de kleinste pijpjes van de Quintfluit 1 1/3'. Des coups d'épée, monsieur, des coups d'epée, mais pas de coups d'épingle! Dat de boven genoemde nieuwe vulstemmen ijl en strijkend moeten klinken, zal ieder vakman duidelijk zijn: en den schrijver van de „Techniek van het orgelspel", dat men deze stemmen nooit of te nimmer alleen gebruikt(e), maar in combinatle. Dat de Ruischpijp in het volle werk van het pedaal met zijn 16 stemmen weinig merkbaar is, kunt U reeds bij de kleinere pedalen van andere oude orgels constateeren, waar de tongwerken 8', 4' en 2' overheerschen. Bij een cantus-firmus en bij zachter spel is deze stem echter zeer goed waar te nemen.
De Nachthoorn beantwoordt volkomen aan zijn naam, en is juist het volste register van het orgel, hetgeen in de bas duidelijk valt te constateeren. Ook de Vlakfluit 2' is voldoende, al zou ik haar persoonlijk nog iets sterker wenschen."
Mr Bouman wijst er voorts op, dat de organist der kerk, de heer Adriaan Engels, aanvankelijk geenerlei bezwaren tegen de bestek-mensuren heeft kenbaar gemaakt en eerst a posteriori, bij de eindkeuring, protesteerde, maar volgens schrijver op een zoodanige wijze, dat er geen rekening mee kon worden gehouden. In den aanvang van het verweerschrift verwijt mr Bouman Schouten, dat hij het inwendige, met name het pijpwerk van het gerestaureerde orgel niet critisch is nagegaan en evenmin bestek of technische gegeven, heeft geraadpleegd, hoewel zulks was aangeboden. „Uw onderzoek", aldus de schrijver, „moet zich hebben beperkt tot een beluisteren aan de speeltafel, die grootendeels onder de kast staat, waar het onmogelijk is het geluid te beoordeelen. Dit kan pas van de kerkruimte uit, of staande op de galerijbalustrade".
1) Hennie Schouten is 42 jaar. (Red.)