Handelingen

Architectuurhistorie

Uit Reliwiki

Alle gebouwen die ontworpen worden verwijzen naar een bepaalde stijl. Gebouwen kunnen teruggrijpen op een oude stijl, zoals in de Renaissance teruggegrepen werd op de Griekse en de Romeinse bouwstijlen, of juist een moderne stroming volgen. Welke stijl een gebouw volgt is te herkennen aan de zogenaamde stijlkenmerken, het gebruik van bepaalde technieken of vormen. Hieronder zijn de belangrijkste stijlen uit de (op Nederland toegespitste) architectuurhistorie weergegeven, voorzien van uitleg.

Klassieke Oudheid De San Vitale in Ravenna, plattegrond. Voorbeeld van centraalbouw. Bron: wikipedia

Klassieke Oudheid

Klassieke Oudheid Basilica in Pompeji, plattegrond. Bron: wikipedia

Rond de vierde eeuw na Christus bereikt het christendom het gebied dat we nu Nederland noemen. De eerste kerken werden rond die tijd gebouwd. Daarvoor, in de Klassieke Oudheid (de tijd van de Oude Grieken en de Romeinen) worden twee bouwvormen ontwikkeld die belangrijk zullen zijn voor kerken. Dit zijn centraalbouw en de basiliek. Bij centraalbouw is het gebouw sterk gericht op het midden. Het middelpunt van het gebouw heeft meestal dan ook een grote hoogte, deze wordt door de opzet van het gebouw benadrukt. De basiliek is afgeleid van de zogenaamde basilica, die diende als markthal en beursgebouw. Deze bestond uit drie langwerpige delen (schepen genoemd) waarvan de middelste meestal wat hoger was en ramen had (de lichtbeuk). Als de basilica ook als rechtszaal diende werd aan het eind van het middelste schip een halfrond gebouwdeel toegevoegd waar de rechter zat, de absis genoemd.

Romaanse architectuur Onze Lieve Vrouwekerk in Maastricht, bron: wikipedia

Romaanse architectuur

Romaanse architectuur Sint Servaasbasiliek te Maastricht, foto A. van Kooten

De Romaanse architectuur heeft vooral tussen 1050 en 1200 invloed gehad. De bouwstijl is geïnspireerd op de bouwkunst van de Romeinen, maar komt voort uit de Karongolische stijl, waarin principes uit de Romeinse architectuur werden herontdekt. De romaanse stijl wordt gekarakteriseerd door kleine rondboogvensters en decoraties met eveneens ronde bogen. De muren zijn doorgaans dik en versierd met lisenen, friezen en spaarvelden waarin eveneens ronde vormen domineren. De muren droegen het grootste deel van het gewicht van het gebouw op zich, waardoor grotere ramen niet mogelijk waren. Daarom was het in romaanse kerken altijd vrij donker. Hoewel deze kenmerken vrij algemeen zijn kent het romaans grote regionale verschillen. Bovendien maakte de stijl een geleidelijke ontwikkeling door die uiteindelijk, door de grootschalige toepassing van het kruisribgewelf, zou leiden tot het ontstaan van de gotische bouwstijl, waardoor het romaans werd verdrongen.

Voorbeelden

Tot de belangrijkste romaanse kerkgebouwen behoren verschillende abdijkerken en kapittelkerken. Omdat deze een bepaalde macht moesten uitstralen zijn ze vaak groot uitgevoerd en rijkelijk versierd. Belangrijke voorbeelden zijn de Sint-Servaasbasiliek en de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek in Maastricht, de Sint-Plechelmusbasiliek in Oldenzaal, de kerk van abdij Rolduc in Kerkrade en de voormalige abdijkerken van Susteren en Sint Odiliënberg.

Een vooraanstaande positie nemen de zogenaamde Bernoldkerken in, stichtingen van bisschop Bernold van Utrecht. Hiervan resteren nog de Pieterskerk en de Janskerk in Utrecht en de crypte van de Lebuïnuskerk in Deventer. Een zeldzaam en belangrijk voorbeeld was de Mariakerk in Utrecht (gesloopt begin negentiende eeuw), die invloeden van de Rijnlandse en Lombardische romaanse bouwkunst vertoonde. Al deze Utrechtse kerken dienden als kapittelkerk binnen een zgn. immuniteit. Daarnaast diende een aantal kerken het aanzien van een wereldlijke macht te weerspiegelen, waarvan alleen de Valkhofkapel in Nijmegen en de Munsterkerk in Roermond resteren. Vermeldenswaardig is ook de St. Nicolaas- of Bergkerk in Deventer, in de Nederlandse romaanse kerkbouw zeldzaam door het dubbeltorenfront. Deze is later wel grotendeels verbouwd in gotische stijl.

In contrast tot dit relatief kleine aantal aanzienlijke kerken staat het grote aantal dorpskerken waarvan de romaanse oorsprong nog duidelijk herkenbaar is, hoewel meestal in een veel simpeler vorm. Met name in de provincies Friesland en Groningen is van een groot aantal dorpskerken het romaanse karakter goed bewaard gebleven. Belangrijke romaanse kerken in de noordelijke provincies zijn die van Anloo, Bierum, Marsum, Bedum (toren), Vries (schip en toren) en Burgum (westtoren; schip is romanogotisch). Vele Friese en Groningse kerken zijn kleine kerken op een terp of wierde, waren van oorsprong romaans, en zijn in de veertiende en vijftiende eeuw deels in gotische stijl verbouwd of uitgebreid. Zie Baozum, Hijum, Hegebeintum, Jannum, Jorwert (toren na instorting herbouwd in 1953), Rinsumageast, Leermens, Doezum en Hellum (deels romanogotisch). Buiten deze provincies zijn de kerken in de meeste gevallen evenzeer gedeeltelijk romaans, terwijl in andere gevallen het romaans is gereconstrueerd. Een belangrijke uitzondering is de Sint-Catharinakapel in het Limburgse dorp Lemiers. Dit is het meest intact bewaard gebleven voorbeeld van het oudst bekende type stenen kerk in Nederland; een eenbeukig zaalkerkje zonder toren en met een rechtgesloten koor. Eén van de oudste romaanse kerken is die van Oosterbeek. Deze is echter wel sterk gewijzigd en verbouwd en leed bovendien schade in de Tweede Wereldoorlog. Zie ook: Lijst van romaanse bouwwerken in Nederland.

Gotiek Sint Janskathedraal in 's Hertogenbosch, foto A. Roks

Romanogotiek

Voorbeelden van de overgangsvorm tussen romaanse architectuur en de gotiek, de romanogotiek, zijn met name te vinden in de provincie Groningen. Het oudste voorbeeld van deze stijl in Nederland is het koor van de kerk van Leermens. De kerken van Stedum en Zuidbroek zijn redelijk complete voorbeelden van de vroege stijl. De kerk van Noordbroek vertoont een overgang richting de gotiek. In Zeerijp is het laatste stadium van de romanogotiek vertegenwoordigd; deze kerk vertoont puur gotische vormen in combinatie met romanogotische bouwwijze en details. Van belang is ook de kerk van Krewerd. De Martinikerk in de stad Groningen kan ook tot deze groep gerekend worden; dit is echter een stadskerk die in de vijftiende eeuw haar huidige, grotendeels gotische gestalte kreeg.

Gotiek

Gotiek Plattegrond Domkerk Utrecht, A. Roks
Gotiek Sint Janskathedraal in 's Hertogenbosch, foto E. Ippel
Gotiek Interieur Domkerk Utrecht, foto A. Roks
Gotiek OLV toren in Amersfoort. Foto A. Roks

De opkomst van de gotiek in de dertiende eeuw verdrong de Romaanse stijl in grote delen van Europa. Met name in het noorden van Nederland is nog even sprake van een overgangsvorm, de romanogotiek. Door de slimme gotische bouwwijze konden er zeer hoge en goed verlichte kerken gebouwd worden, dit is te danken aan de skeletconstructie die werd toegepast. De gotiek wordt gekenmerkt door het gebruik van spitsbogen en veel ornamentiek.

De gotiek begint als bouwstijl in het jaar 1122. In de abdij van St. Denis bij Parijs, zet abt Suger een grote verbouwing in gang. De St. Denis is een prestigieuze kerk: sinds de 8e eeuw is het de plaats waar de Franse koningen worden bijgezet. Waar abt Suger zijn inspiratie voor de radicaal andere bouwwijze vandaan heeft, is niet geheel duidelijk. Waarschijnlijk is onder invloed van de Kruistochten de noodzakelijke kennis van de meetkunde van de Arabieren overgenomen, zodat men nu beter kan berekenen hoe een gebouw zich zal gedragen. Voorheen was de bouwwijze van een gebouw geheel bepaald door de ervaring van de architect, die ongeveer wist wat hij wel of niet kon bouwen.

De gotische kerken hebben evenals de romaanse een plattegrond in de vorm van een Latijns kruis. Ook andere stijlelementen van de St. Denis, zoals de met de gotiek geassocieerde spitsboog, waren al bekend in de romaanse bouwkunst. De grote verandering zit voornamelijk in het weglaten van voorheen noodzakelijk geachte bouwelementen.

Het koor werd voorzien van een serie straalkapellen waarbij de tussenliggende muren konden worden weggelaten door de toepassing van kruisribgewelf, spitsboog en pilaren. Buitenwaartse krachten, die de neiging hebben de muren naar buiten te drukken, waren in de romaanse architectuur met zijn dikke muren geen probleem, maar moesten bij deze veel lichtere constructie wel afgevoerd worden. Hiervoor werd de luchtboog verder ontwikkeld. Alzo ontstond een sterke constructie die een grotere hoogte toeliet, men kon in de gotische stijl veel hoger en ranker bouwen dan in de romaanse stijl. Waar in de romaanse kerken de muren de dragende onderdelen waren, bestond een klassiek gotische kerk uit een sterk skelet van steunberen, luchtbogen en gewelven. De ruimte die dit skelet vrijliet, kon worden opgevuld met muren met daarin bijzonder grote vensters. Deze elementen kwamen al voor in de romaanse gebouwen maar nooit allemaal samen. Zo werden de gotische kerken rank en goed verlicht.

Voorbeelden

De Domkerk in Utrecht is beslist het beste voorbeeld van de klassieke gotiek in Nederland, met van binnen het hoogste schip/gewelf (33 m) in ons land. Sommige kerken komen hier dicht bij in de buurt: de Bovenkerk in Kampen en de Grote of St. Bavokerk in Haarlem. Andere gotische kerken behoren tot één van de vele afgeleide vormen van gotiek:

Brabantse gotiek
Te herkennen aan de pijlervorm; rond met zgn. koolbladkapitelen of juist kapiteelloze bundelpijlers die met de wandopbouw een sterke verticale eenheid vormen, benadrukt door rijk maaswerk. Voorbeelden:St Janskathedraal in 's Hertogenbosch en de Grote of Onze Lieve Vrouwekerk in Breda. De invloed van de Brabantse gotiek reikte tot daarbuiten, tot in Holland. Zie bijvoorbeeld de Grote of Onze Lieve Vrouwekerk in Dordrecht, de Grote of St. Laurenskerk in Rotterdam, de Grote of St. Catharijnekerk in Brielle en de Grote of St. Laurenskerk in Alkmaar
Kempense gotiek
Kerkgebouwen in deze stijl vinden we hoofdzakelijk in de Brabantse Kempen en zijn vergelijkbaar met dergelijke kerken in het huidige Belgisch Brabant. Kenmerken: bakstenen kerken, waarvan vooral de torens rijk gedecoreerd zijn door middel van nissen en met natuursteen. Voorbeelden: de Nicolaaskerk in Helvoirt, de St. Petrus' Banden in Hilvarenbeek, de St. Petrus in Oirschot en de St. Petrus' Bandenkerk in Leende. Hoewel deze in stijl wat afwijkend is, moet ook de St. Martinuskerk in Weert hierbij genoemd worden.
Maasgotiek
Vrij sobere variant op de gotiek, die de meeste veertiende-eeuwse kerken in de Maasregio (Zuid-Limburg) kenmerkt. Door de aanwezigheid van mergel als grondstof in deze streek, zijn vele van deze kerken aldaar geheel of gedeeltelijk in deze steensoort opgetrokken. De Maasgotiek wordt verder gekenmerkt door opvallende soberheid, met uitzondering van de traceringen van de vensters. Voorbeelden: St. Jan en Dominicanenkerk in Maastricht, de St. Petruskerk in Sittard en de Basiliek in Meerssen (in neogotische stijl gerestaureerd en uitgebreid).
Vlaamse of Scheldegotiek
Deze variant van de gotiek komt vooral in Zeeland voor en is tussen ca. 1400 en 1550 uit het naburige Vlaanderen overgekomen. Kenmerken: rijke toepassing met natuursteen, spitsboogvensters voorzien van rijk maaswerk, gemetselde torenspitsen, vieringtorens. Het befaamde Vlaamse architectengeslacht Keldermans speelde hierin een belangrijke rol, evenals in de kerkbouw in het naburige Brabant. Daarom zijn er ook sterke overeenkomsten met de Brabantse gotiek. voorbeelden: St. Baafskerk in Aardenburg, Hijum, Lege Hearewei 3 - Sint Nicolaaskerk in Tholen, Grote of St. Nicolaaskerk in Brouwershaven (toont ook invloed van de Brabantse en Hollandse gotiek), Grote of Maria Magdalenakerk in Goes, de St. Willibrordusbasiliek in Hulst, de kerk in Kapelle-Biezelinge en de onvoltooide Sint Lievensmonstertoren in Zierikzee. De Oude of St. Hippolytuskerk in Delft werd in de vijftiende eeuw door Keldermans uitgebreid, bevat een gemetselde torenspits, en toont mede daarom ook invloed van de Vlaamse gotiek.
Nederrijnse gotiek
De stijl die in de vijftiende eeuw bij een aantal stads- en dorpskerken in het (Gelders) rivierengebied werd toegepast, onder meer tijdens de Hanzetijd. Vrij rijk uitgedoste stijl, met als belangrijkste kenmerken natuurstenen ornamenten (rijk maaswerk, balustrades diepe torennissen, venstertraceringen), vrij ingenieuze netgewelfconstructies. Voorbeelden: de Grote of St. Eusebiuskerk te Arnhem, de Grote of St. Maartenskerk te Zaltbommel en (min of meer ook) de Grote of St. Walburgskerk te Zutphen.

De Grote of St. Lebuïnuskerk in Deventer werd in de veertiende en vijftiende eeuw verbouwd tot hallenkerk, die qua stijl ook aan de Nederrijnse gotiek verwant is. Enkele kerken in Midden-Limburg, het gebied dat in de vijftiende eeuw tot Gelre behoorde, kunnen ook tot de Nederrijnse of Gelderse gotiek worden gerekend. Voorbeelden: St. Christoffelkathedraal in Roermond en de St. Petrus' Banden in Venray.

Hollandse gotiek
Een eveneens vijftiende- en deels zestiende-eeuwse variant op de gotiek, die vooral veel voorbeelden in de huidige provincies Noord- en Zuid-Holland kent. Kerkgebouwen in de Hollandse laagveen- en zeekleigebieden werden zo licht mogelijk gebouwd om verzakkingen te voorkomen. Kenmerken: vrij sobere, vaak bakstenen bouw, (spaarzaam) met natuursteen gedecoreerd, houten tongewelven, vaak met trekbalken, grote spitsboogvensters. Voorbeelden: Oude Kerk te Amsterdam, Grote of St. Nicolaaskerk te Monnickendam, [[Naarden, Marktstraat 13 - Grote Kerk

]] te Naarden, Grote of St. Janskerk in Gouda. Deze stijl was overigens deels uit de Brabantse gotiek voortgekomen. Tevens vertoont het hier en daar, bijvoorbeeld in de torenbouw, overeenkomsten met de Utrechtse gotiek. In Den Haag en omgeving ontstond wederom een variant op deze stijl, typerend in de bouw van hallenkerken met grote spitsboogvensters, houten tongewelven en topgevels met steekkappen aan de zijbeuken. Zie (het schip van) de Grote of St. Jacobskerk en de Kloosterkerk in Den Haag. Deze kerken rekenen we ook wel tot het zgn. Haagse hallen(kerk)type. De invloed van de Hollandse gotiek reikte tot in Friesland. Belangrijke gotische kerken daar zijn de Grote of Jacobijnerkerk in Leeuwarden, de Grote of Martinikerk in Bolsward, de Martinikerk in Franeker, de kerk in Hollum (Ameland) en de Grote of St. Gertrudiskerk in Workum. De laatste drie tonen door middel van hun houten tongewelven met trekbalken duidelijk invloed van de Hollandse (laat)gotiek. De Oldehove in Leeuwarden (14e eeuw) is een onvoltooide en scheefgezakte toren van de toen geplande, maar uiteindelijk nooit gebouwde St. Vituskerk aldaar. Deze toren moest de Dom in Utrecht naar de kroon steken.


Utrechtse of Stichtse gotiek
Deze werd in de veertiende en vijftiende eeuw vooral toegepast bij torenbouw van enkele kerken in het Utrechtse, vooral beïnvloed door de Domtoren in Utrecht. Kenmerken: een zich naar boven verjongende (versmallende), grotendeels vierkante torenromp, bestaande uit hoofdzakelijk baksteen. Stilistisch zijn er overeenkomsten met de Hollandse gotiek. Voorbeelden Grote Kerk te Loenen (U), Nicolaaskerk te Eemnes, Lange Jan of O.L. Vrouwetoren te Amersfoort. Ook de toren van de Cunerakerk in Rhenen kunnen we tot deze groep rekenen, hoewel deze (in het portaal) ook kenmerken van de Nederrijnse gotiek vertoont.

Het Utrechtse torentype was invloedrijk tot in Groningen: ook de toren van de Martinikerk aldaar past in deze groep.

Drentse gotiek

Een vrij onbekende, Noordnederlandse variant op de vijftiende-eeuwse gotiek komt hoofdzakelijk in Drenthe voor, te herkennen aan de sobere torenbouw, bestaande uit een vierkante, bakstenen en gelede romp, die door middel van nissen wordt verlevendigd. Voorbeelden: de kerken in Beilen, Dwingeloo, Havelte en Rolde. Deze worden soms ook wel als het Drentse (toren)type aangeduid.

Nieuwere tijd; renaissance en barok (1600-1800)

Renaissance Oostkerk in Middelburg, foto Hans1967
Barok Interieur St. Gerlachuskerk te Houthem. Bron: kerkgebouwen-in-limburg.nl.

Vanaf de Reformatie (ca. 1580) werd openbare uitoefening van katholieke erediensten verboden. Tijdens de Republiek werd onder bewind van de prinsen van Oranje de gereformeerde kerk de heersende (staats)kerk. De gereformeerden namen de talloze middeleeuwse kerken van de katholieken over en vanaf de zeventiende eeuw bouwden zij een aantal nieuwe kerken, dat liturgisch en stilistisch nauw op hun ideologieën was afgestemd. Toen heeft de (Hollandse) renaissance een belangrijke rol gespeeld. Dit ging nauw samen met de bloei van steden als Amsterdam, Enkhuizen, Middelburg, enz., tijdens de handel door de VOC in de zeventiende eeuw of Gouden Eeuw. Er ontstond een regionale, Hollandse variant op de Renaissance, gekenmerkt door de toepassing van veel baksteen, in combinatie met natuurstenen ornamenten, onder invloed van o.a. de Italiaanse architecten Palladio en Scamozzi. Belangrijke bouwmeesters waren Hendrick de Keyser (1565-1621), Lieven de Key (1560-1627), Jacob van Campen (1596-1657) en Arent van ’s Gravesande (1610-1662). Tijdens de Reformatie hielden zij zich bezig met representatieve, gereformeerde kerkbouw. Voorbeelden: de Koepelkerk in Willemstad, de Westerkerk in Amsterdam (De Keyser), de Marekerk in Leiden (Van ’s Gravesande), de Grote Kerk in Maassluis, de Nieuwe Kerk in Haarlem, de Nieuwe Kerk in Den Haag, de Oostkerk in Middelburg en de Koepelkerk in Renswoude.

De (liberaal) Joodse gemeenschap had onder invloed van de opkomende handel in de zeventiende eeuw veel zeggenschap in Amsterdam. Dit gaf hun het privilege enkele monumentale synagogen te bouwen, waarvan de Portugees-Israëlietische Synagoge de belangrijkste is. Vrijwel alle overige synagogen uit deze periode hadden een veel bescheidener uitstraling.

In de zeventiende en achttiende eeuw bouwden de achtergestelde confessionele groepen, zoals de katholieken en de doopsgezinden, vele schuilkerken. Hoewel zij officieel van openbare godsdienstuitoefening waren uitgesloten, werden deze bouwpraktijken doorgaans gedoogd. Deze gebouwen waren onopvallend, vaak verstopt in woonhuizen of boerderijen, vandaar de naam schuil- of schuurkerken. De doopsgezinden bouwden vooral in Friesland en Noord-Holland zogenaamde vermaningen. Een voorbeeld is die van Zaandam. De best bewaarde katholieke schuilkerk is de Ons' Lieve Heer op Solder in Amsterdam. Een ander voorbeeld is de voormalige St. Rosaliakerk in Rotterdam (verwoest 1940), als barokke schuilkerk vrijwel uniek. Een zeer belangrijke oud-katholieke schuilkerk is die aan de Juffrouw Idastraat in Den Haag. Vrijwel alle schuilkerken zijn vanaf de negentiende eeuw door echte kerkgebouwen vervangen. Zie volgende paragraaf.

Barokke kerken kent Nederland vrijwel niet. Dit was bij uitstek een stijl die de katholieken tijdens de Contrareformatie toepasten, die aan de Republiek, waar de gereformeerden het voor het zeggen hadden, voorbij ging. Enkele uitzonderingen zijn de St. Luciakerk in Ravenstein, de St. Gerlachuskerk in Houthem-St. Gerlach, de St. Michaelkerk in Sittard, de Augustijnenkerk in Maastricht en de St. Agathakerk in Eys. De kerk in Ravenstein kon tot stand komen, omdat de heerlijkheid Ravenstein toendertijd tot één van de zgn. vrije heerlijkheden behoorde, waar openbare, katholieke godsdienstuitoefening was toegestaan. Zuid-Limburg bleef gedurende die periode gedeeltelijk buiten de invloedssfeer van de Republiek. Enkele delen stonden onder Spaans en Oostenrijks gezag en zodoende kon aldaar katholieke kerkbouw in barokke stijl plaatsvinden.

Het classicisme in de achttiende eeuw heeft in de Nederlandse kerkbouw vrijwel evenmin een rol gespeeld, omdat de toen heersende gereformeerden reeds over voldoende kerkgebouwen beschikten. Enkele uitzonderingen zijn de torens van Aldeboarn (Oldeboorn), Hindeloopen (bovenbouw), Uithuizermeeden en de koepelkerk in Smilde. In dezelfde periode ontstonden de vele genoemde schuilkerken en doopsgezinde vermaningen, die soms zo onopvallend waren, dat zij niet aan een bepaalde bouwstijl toegeschreven kunnen/konden worden. Enkele lutherse kerken ontstonden in de steden, zoals die in Den Haag, Amsterdam (Ronde Lutherse Kerk), en Rotterdam (verwoest 1940).

De negentiende eeuw; het neoclassicisme, de neostijlen en het eclecticisme

Neogotiek Vituskerk in Hilversum, foto E. Ippel
Neoromaans St. Bavo in Raamsdonk, foto J. Korpershoek
Neoclassicisme Waterstaatskerk: Mozes en Aäronkerk in Amsterdam

Rond 1800 ontstond de stijl die we neoclassicisme noemen. Onder invloed van Napoleon werd de godsdienstvrijheid bij wet ingevoerd. De gereformeerde kerk was vanaf toen niet meer de heersende kerk, zoals tijdens de Republiek. Dit hield in dat ook katholieken en andere genootschappen hun kerken mochten bouwen, weliswaar tot 1848 nog onder toezicht van de ingenieurs van Waterstaat. Veel nieuwe kerken verrezen om budgettaire redenen in een uiterst sobere vorm en opzet; we noemen deze ook wel waterstaatskerken. Er verrezen ook kerkgebouwen in een rijke door de Griekse en Romeinse bouwkunst geïnspireerde trant: neoclassicisme. Kenmerken: zuilenfront, timpanen, pilasters, cassettegewelven. Voorbeelden: (voormalige) Nederlandse Hervormde Kerk te St. Jacobiparochie van architect Th. Romein, Mozes en Aäronkerk te Amsterdam van T.M. Suys (1783-1861), en de St. Augustinuskerk te Utrecht van K.G. Zocher, de St. Petrus' Bandenkerk (officieel geen waterstaatskerk, wel neoclassicistisch) in Driebergen-Rijsenburg, de St. Theresia van Avilakerk in Den Haag, de St. Antonius van Paduakerk in Breda (thans kathedraal) en de Rotterdam, Hoogstraat/Steiger - Dominicus (1832 - 1940) in Rotterdam (verwoest 1940).

Omstreeks 1850 maakte het neoclassicisme onder invloed van de romantiek plaats voor de neogotiek en andere neostijlen. Dit ging samen met de internationale herwaardering van de maatschappij, kunst en architectuur van de middeleeuwen. Tegelijk met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie (1853) werd de neogotiek een stijl die vooral het herwonnen zelfbewustzijn van de katholieken kenmerkte. Tussen 1830 en ca. 1870 werden de eerste grote neogotische kerken gebouwd, in een stijl die sterk door de internationale en romantische interpretatie op de gotiek werd beïnvloed (vgl. Gothic Revival in Engeland). Deze kerkgebouwen, vooral aan de klassieke (Franse) gotiek ontleend, werden gekenmerkt door gestucadoorde houten (kruisrib)gewelven, gepleisterde (vaak beschilderde) wanden en gewelven, en vensters voorzien van rijk maaswerk. Al met al hadden zij een schilderachtig voorkomen en we noemen deze bouwstijl ook wel stucadoorsgotiek, vanwege het vele toegepaste stuc- of pleisterwerk. De belangrijkste bouwmeester uit deze periode, die net aan P.J.H. Cuypers voorafging, was Th. Molkenboer (1796-1863) uit Leiden, die aanvankelijk in neoclassicistische stijl werkte. Andere bouwmeesters die in deze stijl werkten waren o.a. H.J. Wennekers, H.J. van den Brink (1816-1883) en Th. Asseler; zij werkten vaak ook onder invloed van het romaans. Belangrijke kerken zijn/waren de O.L. Vrouw of Redemptoristenkerk in Amsterdam, de St. Lambertuskerk in Helmond, de r.-k. of "Kleine" St. Eusebiuskerk in Arnhem (gesloopt 1990), de St. Martinuskerk in Vijlen en de O.L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen in Amstenrade. Veel kerken uit deze periode zijn inmiddels gesloopt: evenals de waterstaatskerken uit begin negentiende eeuw werden zij vaak spoedig te klein en/of bouwvallig en vervolgens alsnog door nieuwe kerken, vaak in neogotische stijl, vervangen.

De belangrijkste bouwmeester van de Nederlandse neogotiek was dr. P.J.H. Cuypers uit Roermond (1827-1921). Onder invloed van zijn Franse leermeester E.E. Viollet-le-Duc (1814-1879) herschiep hij de Franse dertiende-eeuwse gotiek op een oorspronkelijke, persoonlijke en rationele wijze. Dit deed hij vooral als reactie op het neoclassicisme en de stucadoorsgotiek, die hij in feite als "onzuivere" stijlen afkeurde. In Cuypers' vroegste kerken (vanaf 1854) werd - en dat was heel nieuw voor die tijd - de constructie duidelijk getoond. Later lieten Cuypers en zijn leerlingen zich ook door andere regionale varianten van de gotiek inspireren. Voorbeelden van Cuypers: St. Lambertuskerk te Veghel, St. Catharinakerk te Eindhoven, St. Vituskerk te Hilversum, St. Maria Magdalenakerk in Amsterdam (gesloopt 1968), (voormalige) H. Hart- of Vondelkerk te Amsterdam en St. Petruskerk te Oisterwijk.

Enkele leerlingen van Cuypers waren N. Molenaar (1850-1930), E.J. Margry (1841-1891), A.C. Bleijs (1842-1912), J.J. van Langelaar, C.J.H. Franssen (1860-1932), J.W. Boerbooms (1849-1899), P.J. van Genk (1844-1919). De meeste van hen lieten zich door Cuypers' stijl en bouwwijze (hoofdzakelijk de Franse dertiende-eeuwse gotiek) beïnvloeden, maar een enkeling, zoals Boerbooms, greep terug op het werk van A. Tepe (1840-1920) en de inheemse, vijftiende-eeuwse, Nederrijnse gotiek (zie hieronder). Belangrijke kerken van Cuypers' leerlingen zijn bijvoorbeeld de St. Bonaventurakerk in Woerden de O.L. Vrouw of Elandstraatkerk in Den Haag (beide van Molenaar), de St. Werenfriduskerk in Zieuwent (Boerbooms), de St. Martinuskerk in Cuyk, de O.L. Vrouw Presentatiekerk in Asten (beide ontworpen door Franssen) en de Maria van Jessekerk in Delft (Margry).

Naast Cuypers was A. Tepe (1840-1920) invloedrijk, die voor het aartsbisdom Utrecht werkte. Zijn kerken zijn gebouwd in een sobere stijl, beïnvloed door de late Nederrijnse of de Westfaalse gotiek, bestaan uitwendig hoofdzakelijk uit baksteen en zijn/waren inwendig bepleisterd en (later, alsnog) beschilderd. Voorbeelden zijn de St. Nicolaaskerk in Nieuwegein-Jutphaas, de St. Willibrordkerk in Utrecht, de St. Michaelkerk in Schalkwijk, de St. Nicolaasbasiliek in IJsselstein en de St. Franciscus Xaverius- of Krijtbergkerk in Amsterdam.

Sommige invloedrijke katholieke bouwmeesters, onder wie Ch. Weber (1820-1908), werkten overwegend in neoromaanse of (neo)romanogotische stijl, beïnvloed door de laatromaanse bouwkunst in het Duitse Rijnland. Voorbeelden: de koepelkerken in Geldrop, [Lierop, Offermansstraat 1 - H. Naam Jezus|Lierop]], Raamsdonk, Uden, Vught en Zevenbergschenhoek (verwoest 1944). Naast Weber was H.J. van Tulder (1819-1903) van belang in het bisdom Den Bosch. Hij werkte vooral in een klassieke neogotische stijl, beïnvloed door de Brabantse gotiek (St. Jozef of Heuvelse Kerk in Tilburg en St. Joriskerk in Eindhoven-Stratum).

De protestanten lieten zich onder invloed van de zeventiende eeuw door de Hollandse renaissance beïnvloeden, dit vooral om aan te tonen dat hun ideologie tegengesteld aan die van de katholieken was. Zo ontstond de neorenaissance. Voorbeelden: Nieuwe Kerk in Katwijk aan Zee van H.J. Jesse (1860-1943), Apeldoorn, Loolaan 16 - Grote Kerk Apeldoorn van J. Verheul Dzn. (1860-1948). Een paar neogotische protestantse kerken zijn/waren echter de Grote kerk in Schagen van Van der Steur en de Koepelkerk bij het Leidsebosje in Amsterdam van A.J. van Beek (gesloopt 1972).

Tegelijk met de neostijlen ontstond het eclecticisme, een stroming die vanuit inspiratie door diverse stijlen uit het verleden een zo oorspronkelijk mogelijke, eigentijdse stijl probeerde te benaderen. Dit geschiedde ook onder internationale invloed. Vaak is er sprake van een mengvorm tussen classicistische, byzantijnse en romaanse vormelementen. Dit werd in het derde kwart van de negentiende eeuw vooral in de protestantse kerkbouw toegepast. Voorbeeld: Nederlandse Hervormde Kerk Wolphaartsdijk van Hana en Smits en de van oorsprong Nederlandse hervormde Koepelkerk in Purmerend van W.A. Scholten. Heel soms grepen de katholieken terug op de renaissance en/of barok, pasten een mix van deze stijlinvloeden toe, zoals bij de St. Nicolaaskerk te Amsterdam van A.C. Bleijs. Voorbeeld van neobarok: de oud-katholieke St. Vituskerk in Hilversum van P.A. Weeldenburg. Heel zeldzaam is de, op de helft van de ware grootte van de St. Pieter in Rome gebouwde, basiliek H.H. Agatha en Barbara in Oudenbosch, in het ontwerp waarvan Cuypers, tegen zijn principes voor propagering van de neogotiek in, een groot aandeel had. De bouwpastoor was een aanhanger van het Zouavenleger, dat onder leiding van paus Gregorius XVI tegen de legers van Garibaldi vocht, en wenste daarom nadrukkelijk een kopie van de St. Pieter en St. Jan van Lateranen in Rome. Van Molkenboer is de St. Willibrordus binnen de Veste, oftewel de Duif, aan de Prinsengracht in Amsterdam vermeldenswaardig. Deze grijpt terug op de zestiende- en zeventiende-eeuwse jezuïetenkerkbouw in Rome.

De vroegmoderne tijd; rationalisme, expressionisme, functionalisme en traditionalisme

Rationalisme Remonstrantse Kerk te Rotterdam, foto H. Wesselink
Expressionisme Gereformeerde Kerk te Andijk, foto E. Ippel
Functionalisme Christian Science Church in Den Haag
Expressionisme Johan de Doperkerk te Waalwijk, foto A. van Dijk
Delftse School St Jozefkerk te Kaatsheuvel, foto J. Sonneveld
Bossche School Willibrorduskerk te Almelo

Rond 1900 trad onder invloed van architect dr. H.P. Berlage (1856-1934) vernieuwing in de architectuur in. Evenals in andere landen ontstond kritiek op het vaak klakkeloos navolgen van stijlen uit het verleden. Dit werd niet als oorspronkelijk en authentiek beschouwd. Onder invloed van Berlage ontstond een nieuwe, vrij zakelijke stijl, die het tonen van de constructie voorop stelde, en overbodige ornamentiek (die de constructieve bouwwijze negeerde) wilde vermijden. Dit wordt wel rationalisme genoemd. Ook zijn heel sporadisch kenmerken van de art nouveau of Jugendstil aanwezig.

Vooral in de protestantse kerkbouw was deze stijl in trek. Architecten die in deze stijl werkten waren o.a. Tj. Kuipers (1857-1942), bekend van vele gereformeerde kerkgebouwen (voor de Dolerenden, groep van Abraham Kuyper) en B.J. Hooijkaas. Voorbeelden Koninginnekerk te Rotterdam (B. Hooijkaas) (gesloopt 1972), Remonstrantse Kerk te Rotterdam (H. Evers), Gereformeerde Koepelkerk te Leeuwarden (Tj. Kuipers) de Bergsingelkerk en Nieuwe Zuiderkerk (gesloopt 1969) van Tj. Kuipers in Rotterdam en de Nieuwe Badkapel in Scheveningen. Tj. Kuipers bouwde rond 1900 ook de Synagoge in Groningen in een tamelijk zeldzame Moors aandoende variant op het rationalisme.

Vanaf circa 1915 ontstond internationaal gezien (Duitsland), in de profane bouwkunst, een vrij kwistige, uitgedoste baksteenstijl die we expressionisme noemen, in feite weer als reactie op het eclecticisme en de art nouveau. De belangrijkste Nederlandse variant hierop was de Amsterdamse School (ca. 1915-1940). Kenmerken: zwierige bakstenen ornamenten, met hier en daar decoratieve toevoegingen in natuursteen. Vooral de sociale woningbouw te Amsterdam werd hierdoor gekenmerkt. Veel protestantse kerkarchitecten pasten deze stijl toe, zij het in een soberder vorm, onder wie E. Reitsma (1892-1976) en B.T. Boeyinga (1886-1969). Voorbeelden: Gereformeerde Kerk (Reitsma) te Andijk en de gereformeerde Koningkerk te Haarlem (Boeyinga) (door brand verwoest 2003). Ook architect B.W. Plooij is noemenswaardig, die veel gereformeerde kerken in het interbellum ontwierp.

Heel zeldzaam en oosters of exotisch geïnspireerd is de Synagoge in Enschede van K.P.C. de Bazel (1869-1923), in feite qua ontwerp een overgang naar de expressionistische bouwkunst.

De katholieken lieten zich vanaf 1920 veel minder door deze moderne stromingen beïnvloeden. Zij bleven de oudere bestaande (middeleeuwse) stijlinvloeden trouw, zij het via een eigentijdse en moderne interpretatie. Een uitzondering is de zeer moderne betonnen H. Hart- of Koepelkerk in Maastricht van A.J.N. Boosten (1893-1951). Tussen ca. 1900 en 1930 bouwden de katholieken onder invloed van architecten als J.Th.J. Cuypers (1861-1949), J. Stuyt (1868-1934) en H.W. Valk (1886-1973) in een eigentijdse stijl die door de romaanse en byzantijnse bouwkunst in mediterrane streken beïnvloed was. Van Jos Cuypers is de Kathedrale Basiliek St. Bavo in Haarlem vermeldenswaardig, naast o.a. de O.L. Vrouw van de H. Rozenkranskerk in Amsterdam (met J. Stuyt) en de (later gebouwde) St. Laurentiuskerk in Dongen. Stuyt bouwde vele kerken, onder andere de Cenakelkerk in Heilig Landstichting bij Nijmegen, de St. Agneskerk in Amsterdam en de H.H. Engelbewaarderskerk in Lisse. Bij Valk zien we tevens het expressionisme of een variant op de Amsterdamse School terug, zoals in de St. Jan de Doper in Waalwijk. Een vernieuwde variant op de neogotiek, afgestemd op de toenmalige, veranderende liturgische wensen van de katholieken, werd voortgebracht door W. te Riele Gzn. (1867-1937). Zijn kerken ontstonden in de periode 1900-1930, vaak in een overgangfase tussen (late) neogotiek en expressionisme (vanaf 1920). Zie voor Te Riele onder andere de O.L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen in Hilversum en de St. Jansbasiliek in Laren (N.-H.). Het (baksteen)expressionisme won tussen 1920 en 1930 sporadisch terrein in de katholieke kerkbouw, voornamelijk onder invloed van de Franse Benedictijner monnik en architect Dom. P. Bellot (1876-1944), zijn leerling en compagnon H.C. van de Leur (1898-1994), in het latere werk van Jos Cuypers (met P. Cuypers Jr.) en bij de Limburgse bouwmeester J.J. Wielders (1883-1949). Zie o.a. de kerken van Noordhoek, Bolsward (St. Franciscus), Wehe den Hoorn, Waalwijk-Besoyen, Eindhoven, (H. Hart van Jezus), St. Theresia in Nijmegen; (gesloopt 1993), St. Agatha te Beverwijk en de St. Antonius Abt te Scheveningen.

Vrij zeldzaam is ook de opkomende invloed van het functionalisme in de kerkbouw, een stroming die juist zo veel mogelijk de vorm door de functie liet beïnvloeden, als reactie op alle decoratieve stijlen die kort hieraan vooraf gingen. Vooral enkele kleine protestantse groepen kozen voor deze stijl. Voorbeelden zijn de Christian Science Kerk te Den Haag van Berlage en de kerk van de Hersteld Apostolische Gemeente in de Rotterdamse Kiefhoek van J.J.P. Oud (1890-1963). Ook de gereformeerde architect A. van der Kraan werkte een enkele keer in die stijl. Zie Zuiderkerk, Leiden (gesloopt 1986).

Als reactie op het internationaal opkomende modernisme en functionalisme, alsmede op avant-gardistische stromingen als het expressionisme, ontstond een stijl die schatplichtig was aan de (kerkbouw)traditie van de middeleeuwen, het traditionalisme. Deze stijl was vooral in trek bij de katholieken tussen ca. 1920 en 1960. De grondlegger hiervan was M.J. Granpré Molière (1883-1972). De katholieken lieten zich graag nog door het romaans en de vroegchristelijke bouwkunst beïnvloeden, en vooral door een inheemse baksteenvariant op het romaans. Dit wordt ook wel als de Delftse School aangeduid, aangezien Granpré Molière aan de toenmalige Technische Hogeschool in Delft doceerde. Architecten als A.J. Kropholler (1881-1973), J. van der Laan, en C.H. de Bever (1897-1965) lieten zich door deze stijl beïnvloeden. Kropholler ontwierp onder meer de H.H. Martelaren van Gorcum te Amsterdam, de St. Paschalis Baylonkerk in Den Haag en de St. Antonius Abtkerk in Rotterdam-Delfshaven (gesloopt 1973). Van De Bever is onder meer de St. Jozefkerk in Kaatsheuvel vermeldenswaardig. Van Van der Laan is de Goede Herderkerk in Wassenaar vermeldenswaardig, geïnspireerd op de vroegchristelijke basiliek. De genoemde Maastrichtse architect A.J.N. Boosten greep vanaf 1930, na onvrede vanuit het bisdom Roermond over het moderne kerkontwerp van Maastricht, eveneens terug op het traditionalisme, met een toegepaste Limburgse, regionale, vrij moderne variant. Dit is o.a. bij de St. Hubertuskerk in Beek-Genhout en bij de St. Gerardus Majellakerk in Heerlen te zien. Een enkele kerk in dezelfde stijl, die hij buiten Limburg ontwierp, is de St. Barbarakerk in Bunnik. Vanaf de jaren dertig lieten ook de protestanten zich in toenemende mate door deze stijl beïnvloeden, hetgeen onder andere bij architecten als Rothuizen, Reitsma, Boeyinga en vele anderen te zien is.

De nieuwste tijd; modernisme, postmodernisme, neotraditionalisme etc.

Modernisme Josephkerk te Amsterdam, foto A. Stok-Britting
Modernisme Paaskerk te Amstelveen, kopie van een ansichtkaart
Postmodernisme Nieuwe Petrus en Pauluskerk te Maassluis
Modernisme Kruiskerk te Amstelveen, tafel en kansel. Foto B. Wisgerhof
Postmodernisme Nieuwe Petrus en Pauluskerk te Maassluis. Foto tijdens de bouw, J. van Nes
Ottomaanse trant Mevlana Moskee te Rotterdam, foto Rene1971

Als gevolg van verwoestingen in de oorlog en snelle stads- en dorpsuitbreidingen moesten vele nieuwe kerken gebouwd worden, en bestaande kerken worden herbouwd. Na de Tweede Wereldoorlog won langzaam maar zeker het internationale modernisme in de architectuur terrein; in Nederland kwam deze stroming vooral vanaf de jaren 1960 op. Tot ca. 1960 bleef de kerkbouw hoofdzakelijk onder invloed van het traditionalisme staan. De katholieken zochten naar een eigentijdse moderne stijl, die toch hun traditionele en liturgische opvattingen tegemoetkwam, in feite een nieuwe variant op het traditionalisme, die we als de Bossche School aanduiden. Grondlegger hiervan was de Benedictijner monnik en architect Dom. H. van der Laan (1904-1991), die vanaf 1940 aan het Kruithuis in Den Bosch een cursus kerkelijke architectuur aan opkomende architecten gaf. De proportiesystemen van de Bossche School zijn gebaseerd op het Plastische Getal of de Gulden Snede. Stilistisch grijpt deze bouw terug op de vormgeving van vroegchristelijke en vroegromaanse kerken in Italië. Na de oorlog verrezen vele nieuwe kerken in deze stijl. Voorbeelden: Abdij Benedictusberg te Mamelis (Vaals), H. Zoete Naam Jezus te Oeffelt, St. Martinuskerk te Gennep, beide laatste kerken ontworpen door N. van der Laan (1908-1986). Ook J. de Jong (1917-2001) werkte in Bossche Schoolstijl (St. Willibrordus Almelo, gesloopt 2005). Een variant op de modernistische katholieke kerkbouw, met als nieuw materiaal gewapend beton, is de St. Jozefkerk in Amsterdam van G.H.M. Holt (1904-1988). Vooral Limburgse architecten experimenteerden in de katholieke kerkbouw van de jaren vijftig met nieuwe vormen, innovatieve materialen en ruimteconcepten, beïnvloed door de reeds bestaande veranderde liturgische wensen. Dit is te zien bij o.a. F. Peutz (H. Moeder Annakerk in Heerlen en H. Geestkerk te Roermond), J.H.A. Huysmans (St. Jozefkerk Vaals, gesloopt 2004), J.J. Fanchamps (H. Maria Goretti Kerkrade, gesloopt 2009) en P.H. Weegels (Fatimakerk Weert).

Vanaf de jaren vijftig ontstond in het internationale modernisme een heel eigen en sculpturale variant onder invloed van de Frans/Zwitserse architect Le Corbusier (1887-1965). In de jaren zestig vormde deze stijl een belangrijke inspiratiebron voor met name de protestantse kerkbouw in Nederland. Onder meer architecten als M. Duintjer (1908-1983), W. Ingwersen, K.L. Sijmons Dzn. (1907-1989), D. Zuiderhoek en J.B. Baron Van Asbeck kozen voor deze sculpturale, door Le Corbusier beïnvloede stijl. Voorbeelden: de Adventkerk in Aerdenhout, de Paaskerk en Kruiskerk te Amstelveen, de Thomaskerk en de [[Amsterdam, Bos en Lommerplein 327 - Opstandingskerk (De Kolenkit) |Opstandingskerk]] te Amsterdam. De katholieke kerkbouw uit de jaren zestig in Nederland was veel minder door Le Corbusier beïnvloed; na de liturgische vernieuwingen van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) kozen katholieke architecten, naast de Bossche School, in toenemende mate voor een functionalistische en modernistische stijl. Noemenswaardig zijn architecten als G.H.M. Holt, H.M. Koldewey en H.J. van Wissen. Zij ontwierpen grote, strakke en vlak afgedekte zaalkerken, al dan niet men een (vrijstaande) toren, qua ontwerp toegespitst op de liturgische vernieuwingen van toen, gekenmerkt door veel licht en een uitgesproken soberheid. Heel opmerkelijk is de Pastoor van Arskerk in Den Haag van van Eyck (1918-1999). Een r.-k. kerk met zowel sculpturale als modernistische elementen is de Pastoor van Arskerk in Haarlem van G.H.M. Holt.

Vanaf ca. 1965 was het, onder invloed van de ontkerkelijking, vrijwel gedaan met de bouw van kerken met grote architectonische pretenties. Nieuwe kerken verrezen nog wel, maar vaak ter vervanging van te grote, bestaande kerken die om bovengenoemde reden werden afgestoten en/of gesloopt. Traditionele confessionele groepen als de katholieken, hervormden en gereformeerden bouwden vaak kleine kerkzaaltjes in (multifunctionele) nieuwbouwcomplexen in de steden. Onder invloed van de oecumene ontstonden enkele nieuwe kerk(zal)en die aan zowel de katholieken als de protestanten onderdak boden, onder meer in de nieuwe wijken in de Flevopolder.

Een uitzondering zijn de orthodox protestantse groepen in de zgn. bijbelgordel. Vanaf circa 1990 bouwen zij kerkgebouwen die juist heel herkenbaar als kerk moeten zijn, min of meer schatplichtig aan de gereformeerde liturgie en kerkbouw in de zeventiende eeuw. Vaak laten architecten, die in hun opdracht werken, zich door het postmodernisme beïnvloeden, de internationale stroming die vanaf circa jaren zeventig als reactie op het modernisme ontstond. Een voorbeeld is de grote nieuwe kerk De Hoeksteen voor de Gereformeerde Gemeente in Nederland in Barneveld van architect Van Beijnum. Daarnaast is een voorbeeld van nieuwe, herkenbaar moderne, katholieke kerkbouw, de nieuwe H.H. Petrus en Pauluskerk te Maassluis van M.P. Baauw en R. Olivier. Deze kerk is eigenlijk niet in postmodernistische, maar eerder in een ultramoderne stijl gebouwd. Ook de nieuw opkomende islamitische gemeenschappen bouwen geleidelijk aan, vanaf de jaren 1990, hun eigen gebedshuizen, in een duidelijke en uitgesproken stijl, die beantwoordt aan hun identiteit. Zij zoeken het vooral in het genoemde postmodernisme en neotraditionalisme (zie onder).

Voorbeelden van neotraditionalisme of retro-architectuur zijn tenslotte de nieuwe Kapel van het Onze Lieve Vrouwegasthuis in Amsterdam van E.G.M. Architecten, gebouwd in de trant van een vroegchristelijke basiliek, en enkele nieuwe Armeens Orthodoxe kerkgebouwen, waaronder die in Almelo en Hengelo (O). De Turkse gemeenschappen grijpen vooral terug op de traditionele Ottomaanse trant in Turkije. Voorbeeld: de Mevlana Moskee van B. Toorman (in Ottomaanse trant) in Rotterdam. Alle laatstgenoemde gebouwen dateren uit de periode 1990-2010.